3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.De man heeft de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Britse nationaliteit.
3.1.2.Partijen zijn op 17 juni 2007, na het maken van huwelijkse voorwaarden, gehuwd.
Op 31 maart 2016 heeft de man bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 1 augustus 2016 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 26 juli 2017 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
3.1.3.In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank in rov. 3.2. “gelast dat partijen zullen overgaan tot afrekening / verrekening “als ware een algehele gemeenschap van goederen”, overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel 17 en verder, van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden”.
3.1.4.Artikel 17 van de huwelijkse voorwaarden bepaalt, voor zover in hoger beroep van belang:
“
AFREKENING BIJ ECHTSCHEIDING/SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
a. Ingeval het huwelijks wordt ontbonden door echtscheiding (…) zal tussen de echtgenoten worden afgerekend alsof er een algehele gemeenschap van goederen tussen hen had bestaan, met dien verstande echter, dat in de verrekening niet worden betrokken:
1. de goederen, die door de echtgenoten krachtens erfopvolging, making of gift zijn verkregen, de vruchten daarvan en de voor die goederen of die vruchten in de plaats getreden goederen, alsmede de op die verkrijgingen geheven belastingen (…);
2. het vermogen van de echtgenoten in het kapitaal van personenvennootschappen;
3. het vermogen van de echtgenoten in het kapitaal van besloten vennootschappen;
4. het vermogen van de echtgenoten in het kapitaal van overige rechtspersonen, waarin zij al dan niet tezamen, direct of indirect een aanmerkelijk belang houden;
5. het vermogen van een echtgenoot in de door hem/haar eventueel te stichten en te exploiteren eenmanszaak;
6. de door partijen ten huwelijk aangebrachte goederen, welke zijn vermeld op de aan deze akte gehechte staat.”
3.1.5.De man heeft bij dagvaarding van 23 augustus 2017 de door hem voorgestane vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk gevorderd. De vrouw heeft in reconventie de door haar voorgestane wijze vermogensrechtelijke afwikkeling gevorderd. Ter comparitie van 22 januari 2018 hebben partijen een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst luidt als volgt.
“Partijen verklaren de geschillen te beëindigen door de navolgende vaststellingsovereenkomst.
De woning wordt getaxeerd naar de onderhandse verkoopwaarde per 31 maart 2016 door [onderneming 1] te [vestigingsplaats] . De onder- of overwaarde wordt bij helfte verdeeld tussen partijen. De kosten van de taxatie dragen partijen bij helfte. De vrouw zal ervoor zorgdragen dat de man uiterlijk vier maanden na datum taxatie van de woning ontslagen zal zijn uit de hoofdelijke aansprakelijkheid;
Het bedrijfspand wordt getaxeerd naar de onderhandse verkoopwaarde per 31 maart 2016 door [onderneming 2] te [vestigingsplaats] . De onder- of overwaarde wordt bij helfte verdeeld tussen partijen. De kosten van de taxatie dragen partijen bij helfte;
De waardevermeerdering van de Opbouwspaarpolis van de woning vanaf 31 maart 2016 is geheel voor de vrouw;
De goederen van partijen worden verdeeld conform de aangehechte lijsten (…). De BMW blijft, zonder nadere verrekening, in het bezit van de vrouw;
De man zal contact opnemen met zijn advocaat over de procedure tegen de aannemer (….). Het gaat hierbij om de vordering die de aannemer nog stelt te hebben op de man en daar tegenover de claim van partijen jegens de aannemer wegens tekortkomingen in de werkzaamheden voor de echtelijke woning (…);
Partijen trekken hun vorderingen in;
Na voldoening van het bovenstaande verlenen partijen elkaar finale kwijting;
Partijen verzoek doorhaling van de procedure.”
Deze overeenkomst is aan partijen voorgelezen, daarbij hebben zij volhard en de man en de vrouw hebben de overeenkomst ten overstaan van de rechtbank ondertekend.
3.2.1.De man vordert in conventie, samengevat en voor zover in hoger beroep van belang:
1.
primairte oordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en tevens voor recht te verklaren dat de verdeling van de gemeenschappen èn de uitvoering van het (finale) verrekenbeding door hem terecht is vernietigd op grond van benadeling van meer dan een kwart waardoor hij heeft gedwaald bij het tot stand brengen van die overeenkomst en deze verdeling c.q. verrekening opnieuw vast te stellen, welke er in resulteert dat:
a. de man het recht heeft de woning van de vrouw over te nemen tegen de waarde van € 400.000,-- mits hij de financiering daarvoor kan verkrijgen en onder de voorwaarde dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
b. de rechtbank de verdeling c.q. finale verrekening (voor het overige) zal vaststellen;
c. te bepalen dat de vrouw de BMW onverwijld dient af te geven aan de man evenals de in de dagvaarding genoemde roerende zaken dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist oordeelt;
d. de vrouw aan hem dient te betalen de in prod. 9 opgenomen bedragen vanwege de voorhuwelijkse vordering en het vergoedingsrecht van de man, in goede justitie door de rechtbank vast te stellen;
e. de vrouw aan hem de taxatiekosten van het bedrijfspand dient te vergoeden nu deze onder protest en onnodig door de man zijn gemaakt terwijl de kosten taxatie van de voormalige echtelijke woning moeten worden verdeeld bij helfte;
2.
subsidiairvoor recht te verklaren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om hem aan de gevolgen van de gesloten overeenkomst te houden, deze overeenkomst te vernietigen en de afwikkeling huwelijkse voorwaarden vast te stellen conform prod. 9 bij dagvaarding hetgeen er in resulteert dat:
a. de man het recht heeft de woning van de vrouw over te nemen tegen de waarde van €400.000,-- mits hij de financiering daarvoor kan verkrijgen en onder de voorwaarde dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
b. de rechtbank de verdeling c.q. finale verrekening (voor het overige) zal vaststellen;
c. te bepalen dat de vrouw de BMW onverwijld dient af te geven aan de man evenals de in de dagvaarding genoemde roerende zaken dan wel een beslissing te nemen die de rechtbank juist oordeelt;
d. de vrouw aan hem dient te betalen de in prod. 9 opgenomen bedragen vanwege de voorhuwelijkse vordering en het vergoedingsrecht van de man, in goede justitie door de rechtbank vast te stellen;
e. de vrouw aan hem de taxatiekosten van het bedrijfspand dient te vergoeden nu deze onder protest en onnodig door de man zijn gemaakt terwijl de kosten taxatie van de voormalige echtelijke woning moeten worden verdeeld bij helfte;
alle bedragen/posten binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016, althans een oordeel te geven als de rechtbank juist acht.
3.2.2.De man heeft aan zijn vorderingen primair een beroep op dwaling ten grondslag gelegd, in die zin dat hij door de overeenkomst van 22 januari 2018 voor meer dan een kwart is benadeeld. Deze overeenkomst is op 22 juli 2018 op die grond buitengerechtelijk door hem vernietigd. Bij de overeenkomst zijn de huwelijkse voorwaarden niet (voldoende) tot uitgangspunt genomen en hebben partijen vermogensbestanddelen in de afwikkeling betrokken, die daar niet in thuis horen.
Subsidiair stelt hij, met een beroep op art. 7:904 BW, dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is partijen aan de overeenkomst te houden.
3.2.3.De vrouw heeft de vorderingen en de grondslagen daarvan weersproken. Op dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna worden teruggekomen. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijke vordering in reconventie – voor het geval de primaire of subsidiaire vordering van de man wordt toegewezen – ingesteld.
3.2.4.De man heeft de voorwaardelijke vordering in reconventie weersproken. Op dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna worden teruggekomen.
3.3.1.De rechtbank heeft een bij vonnis van 17 oktober 2018 een comparitie bevolen. Van deze comparitie, gehouden op 22 januari 2019 is proces-verbaal opgemaakt.
3.3.2.De rechtbank heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat niet is gebleken van een toereikende grondslag voor vernietiging van de vaststellingsovereenkomst van 22 januari 2018. Het primair gevorderde is daarom afgewezen. Het beroep van de man op art. 7:904 BW is eveneens afgewezen. Daartoe overwoog de rechtbank dat steeds door partijen gezamenlijk is besloten tot de onderdelen van de overeenkomst, zodat in zoverre art. 7:904 BW niet van toepassing is. De vorderingen in conventie zijn daarom afgewezen. De rechtbank is hierdoor niet toegekomen aan een beoordeling van de voorwaardelijke vordering in reconventie. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd.
3.4.1.De
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft, samengevat, geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
primair: voor recht te verklaren dat de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen en de uitvoering van het (finale) verrekenbeding door hem op terechte gronden bij brief van 20 juli 2018 is vernietigd op grond van benadeling voor meer dan een kwart waardoor hij heeft gedwaald bij de totstandkoming van de overeenkomst en
subsidiair: te oordelen dat de overeenkomst moet worden vernietigd;
zoveel als mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen zoals het hof juist acht en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zijnde de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen c.q. uitvoering van het verrekenbeding opnieuw vast te stellen, welke er in resulteert dat:
a.
primair: de man het recht heeft de woning van de vrouw over te nemen tegen de waarde van € 400.000,-- mits hij de financiering hiervoor kan verkrijgen en onder de voorwaarde dat hij de vrouw kan doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid
subsidiair: de verrekening van de waarde van de woning vast te stellen op grond van de hertaxatie van de man en ontslag hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder als voorwaarde te verbinden aan dit oordeel;
b. het hof de verdeling c.q. finale verrekening (voor het overige) in goede justitie zal vaststellen (conform prod. H.7) en te bepalen dat de vrouw:
i. de BMW Z-3, de kleding, gereedschappen en overige persoonlijke goederen onverwijld moet afgeven aan de man dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht;
ii. de bedragen die in prod. H.7 zijn opgenomen voor wat betreft de voorhuwelijkse vordering van € 50.588,50 en het vergoedingsrecht van de man van € 35.000,-- vanwege zijn investering in een privégoed waarvan de waarde moet worden verrekend, aan de man moet betalen, althans deze bedragen door het hof in goede justitie te beoordelen en vast te stellen;
iii. aan de man de kosten van de taxatie van het bedrijfspand moet vergoeden;
alle bedragen binnen veertien dagen na het wijzen van het arrest te voldoen, te vermeerderen met de rente vanaf 31 maart 2016 tot aan de dag van algehele voldoening met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
c.
meer subsidiair: een oordeel te geven op de gevorderde onderdelen als het hof in goede justitie juist acht.
De man heeft hiertoe acht grieven aangevoerd. De grieven gaan over:
- het karakter van de tussen partijen ter comparitie gesloten overeenkomst (grieven 1, 2, 3 en 4);
- het beroep van de man op dwaling (grieven 5, 6 en 8). Grief 7 is een zogenaamde veeggrief die geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3.4.2.De
vrouwheeft de grieven weersproken. Op dat verweer zal, voor zover van belang voor de beoordeling, hierna worden teruggekomen.
In het principaal hoger beroep heeft zij, bij arrest zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen, althans deze vorderingen hem te ontzeggen, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
Daarnaast heeft de vrouw
voorwaardelijk incidenteel hoger beroepingesteld. In dit voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft zij, bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, geconcludeerd –
primairindien het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst moet worden vernietigd op grond van dwaling en
subsidiairindien het hof oordeelt dat de vaststellingsovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid – tot het opnieuw vaststellen van de verdeling c.q. verrekening opnieuw vast te stellen, aldus (samengevat) dat:
de onroerende zaak staande en gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats van de vrouw] inclusief de opbouwde spaarpolis aan de vrouw wordt toegedeeld en de restschuld “bij helfte wordt verdeeld”;
de man wordt veroordeeld tot betaling van € 35.882,72 vanwege zijn achterstallige bijdrage in de hypotheeklasten, te vermeerderen met de wettelijke rente, subsidiair een door het hof te beoordelen (het hof begrijpt: te bepalen) vergoeding;
wordt bepaald dat de man vanaf 1 november 2019 de helft van de hypotheeklasten van de echtelijke woning moet betalen tot het moment waarop de vrouw de woning heeft “overgenomen” of de woning is verkocht;
de man wordt veroordeeld tot betaling van € 4.000,-- vanwege de belastingaanslag 2014;
de roerende zaken worden verdeeld overeenkomstig prod. 5 van de eis in reconventie en de auto op naam van de vrouw aan haar toe te delen;
de man wordt veroordeeld tot betaling van € 8.000,-- vanwege een privéinvestering door de vrouw in de onderneming van de man;
wordt bepaald dat de man gehouden is om de gehele jaarcijfers van zijn onderneming over de periode 2007 tot en met 2016 over te leggen;
wordt bepaald dat het bedrijfspand staande en gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats van de man] wordt getaxeerd en de overwaarde bij helfte wordt verdeeld;
wordt bepaald dat de auto van het merk Dodge Ramvan met het kenteken [kenteken] wordt gewaardeerd en de waarde bij helfte wordt verdeeld;
wordt bepaald dat de man afstand tekent van het bijzonder partnerpensioen van de vrouw opgebouwd bij het pensioenfonds “Zorg en Welzijn;
primair: wordt bepaald dat de man gehouden is om de stand van zaken met betrekking tot de claim bij de aannemer over te leggen, bij gebreke waarvan hij wordt veroordeeld tot betaling van € 28.798,-- inclusief BTW;
subsidiair: de man wordt veroordeeld tot betaling van de helft van het schadebedrag van € 14.399,--
de man wordt veroordeeld in de kosten van het geding;
alle bedragen binnen veertien dagen na het wijzen van het arrest te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2016, althans een oordeel te geven over alle gevorderde onderdelen als het hof in goede justitie juist acht.
De vrouw heeft hiertoe één grief aangevoerd. Deze grief gaat over het feit dat de rechtbank, door afwijzing van de vordering in conventie, de vordering van de vrouw in reconventie niet heeft beoordeeld.
3.4.3.De man heeft de voorwaardelijke grief weersproken. Op dat verweer zal, voor zover van belang, hierna worden teruggekomen.