In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in een incident tot zekerheidstelling voor proceskosten in het hoger beroep van Industrial Projects Management of Iran (IPMI). Het hof had eerder, in een tussenarrest van 25 juni 2019, IPMI bevolen om zekerheid te stellen voor een bedrag van € 25.754,50. De termijn voor deze zekerheidstelling was verlengd tot 17 september 2019. IPMI heeft echter niet tijdig voldaan aan deze verplichting, omdat de benodigde depotovereenkomst niet tijdig was ondertekend. Hoewel IPMI een bedrag in depot had gestort bij de notaris, ontbrak de bijbehorende depotovereenkomst, waardoor de zekerheidstelling niet als voldaan kon worden beschouwd. Het hof oordeelde dat de enkele storting van het bedrag niet voldeed aan de eisen van artikel 224 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat de notaris zonder de depotovereenkomst geen aanspraak kon maken op het depotbedrag. Het hof verklaarde IPMI niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 13 juni 2018 en veroordeelde IPMI in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde werden begroot op € 5.270,-- voor griffierecht en € 1.611,-- voor salaris advocaat.