Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
[zus 1], erfgenaam
[zus 2], erfgenaam
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“Ik begrijp dat gezien de toestand van de boedel, mijn honorarium beperkt zal zijn. Daarmee ga ik akkoord voor wat de vereffening betreft”. Anders dan [appellant] leest de kantonrechter in deze e-mail geen toezegging van de vereffenaar dat hij zijn werkzaamheden ‘om niet’ zou verrichten. De vereffenaar heeft ook betwist een dergelijke toezegging te hebben gedaan.
: “De boedel – u en uw zussen – wordt niet belast met mijn vereffeningskosten (…) Er blijft dus niets over om nog iemand te kunnen betalen”
Voor het overige handhaven de vereffenaar en de zussen hun respectieve verweer.
Dit nog los van het feit dat artikel 282a Rv niet door [appellant] kan worden ingeroepen.
In het midden kan derhalve blijven of dit eerst tijdens de mondelinge behandeling aanvoeren van beroepsgronden wel verenigbaar is met de tweeconclusieleer. Eveneens kan in het midden blijven of de aangevoerde gronden wel doorbreking zouden kunnen rechtvaardigen (vergelijk o.m. de conclusies van AG Valk 4 september 2020, ECLI:NL:PHR:2020:773 en ECLI:NL:PHR:2020:862)
Dit betekent een kostenveroordeling voor één punt ten behoeve van belanghebbenden in tarief II (€ 1.074,= per punt), zijnde € 1.074,= en anderhalf punt ten behoeve van de vereffenaar in tarief II (€ 1.074,= per punt), zijnde € 1.611,=
Zoals uitdrukkelijk verzocht door de vereffenaar zal het hof [appellant] ten aanzien van de vereffenaar tevens veroordelen in de vergoeding van de wettelijke rente en de nakosten.
Het hof zal bovendien deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren, ten aanzien van de vereffenaar conform het gedane verzoek en ten aanzien van de belanghebbenden ambtshalve (artikel 288 Rv).