ECLI:NL:GHSHE:2020:320

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
19/00202 en 19/00203
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging eigenrisicodragerschap WGA en gevolgen voor belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). De Inspecteur had op 3 februari 2017 het eigenrisicodragerschap van belanghebbende beëindigd per 1 januari 2017, omdat er geen nieuwe garantieverklaring was ontvangen. Belanghebbende was van mening dat deze beëindiging onterecht was, omdat haar verzekeraar een vergissing had gemaakt bij het indienen van de garantieverklaring. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende tot 31 december 2016 eigenrisicodrager was en dat zij tijdig geïnformeerd was over de noodzaak van een nieuwe garantieverklaring. De verzekeraar had echter een USB-stick met garantieverklaringen ingediend, maar de verklaring van belanghebbende was door een vergissing niet opgenomen. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur vóór 1 januari 2017 geen stukken had ontvangen waaruit kon worden afgeleid dat belanghebbende haar eigenrisicodragerschap wilde voortzetten. De argumenten van belanghebbende dat de vergissing van de verzekeraar niet voor haar risico zou moeten komen, werden door het Hof verworpen.

Uiteindelijk concludeerde het Hof dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde het de uitspraak van de Rechtbank. Het Hof oordeelde ook dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden of om de proceskosten te vergoeden. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00202 en 19/00203
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 19 maart 2019, nummers BRE 17/5706 en 17/5707 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Inspecteur heeft bij beschikkingen van 3 februari 2017 het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (hierna: WGA) met ingang van 1 januari 2017 beëindigd. De beschikkingen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft van belanghebbende eenmaal een griffierecht geheven van € 333. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
De griffier heeft eenmaal een griffierecht geheven van € 519. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 21 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Partijen zijn met kennisgeving aan het Hof niet verschenen.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende was tot 31 december 2016 eigenrisicodrager voor de WGA.
2.2.
Bij brief van 5 juli 2016 is belanghebbende door de Belastingdienst geïnformeerd, dat zij, indien zij eigenrisicodrager voor de WGA wenst te blijven, ervoor dient te zorgen dat uiterlijk op 31 december 2016 een nieuwe garantieverklaring is ontvangen door de Belastingdienst.
2.3.
[A] , de verzekeraar van belanghebbende, heeft in december 2016 één USB-stick bij de Belastingdienst aangeleverd met daarop de vereiste garantieverklaringen voor 384 eigenrisicodragers WGA. Door een vergissing is van elf entiteiten de garantieverklaring niet opgenomen, waaronder die van belanghebbende.
2.4.
Bij beschikkingen van 3 februari 2017 heeft de Inspecteur het eigenrisicodragerschap voor de WGA beëindigd per 1 januari 2017. In de beschikkingen is als reden vermeld dat geen nieuwe garantieverklaring van belanghebbende is ontvangen.
2.5.
Op 14 februari 2017 heeft de verzekeraar een garantieverklaring opgemaakt ten aanzien van belanghebbende. Deze garantieverklaring is op 17 februari 2017 door de Belastingdienst ontvangen.
2.6.
Met ingang van 1 juli 2018 is belanghebbende op haar verzoek weer als eigenrisicodrager aangemerkt.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het eigenrisicodragerschap van belanghebbende voor de WGA terecht met ingang van 1 januari 2017 is beëindigd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot wijziging van de beschikkingen in beschikkingen eigenrisiciodragerschap WGA vast en WGA flex per 1 januari 2017. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De garantieverklaring die door belanghebbende is verstrekt vóór 1 januari 2017 was slechts voor het eigen risico omtrent het vaste personeel. Per 1 januari 2017 is het eigenrisicodragerschap voor de WGA uitgebreid naar personeel met een flexibele dienstbetrekking. Gelet op de verruiming van het eigenrisicodragerschap dient belanghebbende op grond van artikel 122e, lid 1, Wet financiering sociale verzekeringen, een nieuwe garantieverklaring te overleggen vóór 1 januari 2017. Indien de Inspecteur deze verklaring niet tijdig ontvangt, wordt het eigenrisicodragerschap beëindigd per 1 januari 2017 en valt belanghebbende terug in het publieke verzekeringsstelsel.
4.2.
Belanghebbende stelt in haar hogerberoepschrift dat niet belanghebbende zelf maar haar verzekeraar een vergissing heeft gemaakt waardoor de garantieverklaring te laat werd ingediend. Belanghebbende stelt dat het duidelijk is dat zij het eigenrisicodragerschap wenste voort te zetten met de uitbreiding naar WGA flex. Belanghebbende voert aan dat de feiten in deze zaak identiek zijn aan die in de zaak van Hof Den Haag van 28 augustus 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2220. Daarbij wordt benadrukt dat het in beide zaken gaat om dezelfde verzekeraar die dezelfde vergissing heeft gemaakt met betrekking tot dezelfde USB‑stick.
4.3.
Uit de conclusies van de advocaat-generaal Wattel van 17 juli 2019 (18/04202, ECLI:NL:PHR:2019:776en 19/01054, 19/01056, 19/01057 en 19/01058, ECLI:NL:PHR:2019:777) volgt dat de advocaat-generaal van belang acht of vóór 1 januari 2017 bij de Inspecteur stukken zijn overgelegd waaruit de Inspecteur zou kunnen afleiden dat een werkgever haar bestaande eigenrisicodragerschap wilde voortzetten. Het Hof deelt deze visie van de advocaat-generaal en zal toetsen aan deze maatstaf.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de grieven van belanghebbende niet kunnen slagen. De Inspecteur heeft vóór 1 januari 2017 niets ontvangen waaruit af te leiden is dat belanghebbende haar bestaande eigenrisicodragerschap voor de WGA wilde voortzetten. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de fout van de verzekeraar is hersteld door alsnog op 13 februari 2017 de vereiste verklaring te overleggen. Dat de verzekeraar alsnog een verklaring na de termijn heeft ingediend, maakt niet dat belanghebbende heeft laten blijken dat haar intentie tot voortzetting van het bestaande eigenrisicodragerschap bekend was bij de Inspecteur vóór 1 januari 2017. Belanghebbende had er op moeten toezien dat de verzekeraar tijdig de garantieverklaring zou overleggen aan de Belastingdienst. De fout van de verzekeraar komt dan ook voor risico van belanghebbende.
Het Hof merkt hierbij nog op dat, anders dan belanghebbende stelt, de feiten in deze zaak niet gelijk zijn aan die in de zaak van Hof Den Haag, omdat dat een geval betrof van een concern met twaalf vennootschappen waarvan er ten aanzien van elf vennootschappen garantieverklaringen op de tijdig ingediende USB-stick waren opgeslagen.
Slotsom
4.5.
Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 30 januari 2020 door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, T.A. Gladpootjes en M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van I.H.M. Fluitsma, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.