ECLI:NL:GHSHE:2020:3151

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
13 oktober 2020
Zaaknummer
20-002922-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en lijk wegvoeren door zoon in Helmond

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn vader en het wegvoeren en wegmaken van diens lijk. De verdachte heeft zijn vader, [het slachtoffer], opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven beroofd door hem meermalen met een stomp voorwerp op het hoofd te slaan. Na de moord heeft de verdachte het lichaam van zijn vader verpakt in een deken, dekbedovertrekken en vuilniszakken, en het vervolgens in de Zuid-Willemsvaart gedumpt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over zijn daden, wat duidt op voorbedachte raad. De verdachte heeft geprobeerd zijn sporen uit te wissen door valse informatie te verstrekken aan de politie en het bewijs te manipuleren. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd. De zaak heeft grote impact gehad op de nabestaanden, die lange tijd in onzekerheid verkeerden over het lot van het slachtoffer.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002922-17
Uitspraak : 15 oktober 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 14 september 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-879709-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans verblijvende in [penitentiaire inrichting] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van moord (feit 1 primair) en een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij voormeld vonnis het verzoek tot opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte integraal zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 30 april 2016 tot en met 19 mei 2016 te Helmond en/of elders in Nederland [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, enige vorm van hevig uitwendig mechanisch stomp geweld aangewend op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van [het slachtoffer] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 30 april 2016 tot en met 19 mei 2016 te Helmond en/of elders in Nederland [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal, enige vorm van hevig uitwendig mechanisch stomp geweld aangewend op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van [het slachtoffer] ;
2.
hij op (een) tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 30 april 2016 tot en met 19 mei 2016 te Helmond en/of elders in Nederland met het oogmerk om de moord, althans de doodslag, op [het slachtoffer] of de oorzaak van het overlijden van [het slachtoffer] te verhelen, het lijk van [het slachtoffer] heeft weggevoerd of weggemaakt, te weten door het lijk van [het slachtoffer] met (een) deken(s) en/of dekbedovertrek(ken) en/of vuilniszak(ken) te omwikkelen en/of met behulp van spanbanden en/of tape op een steekwagen vast te maken en/of het lijk van [het slachtoffer] te vervoeren naar de Zuid-Willemsvaart en/of (vervolgens) in die Zuid-Willemsvaart te gooien/dumpen.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, staat onder feit 2 in de
derde en in de vierde regel “of’ vermeld in plaats van “en/of’. Het hof herstelt deze
omissie en leest het laatste in plaats van het eerste. Er is geen sprake van een wezenlijke wijziging in de feitelijke omschrijving van hetgeen de verdachte ten laste wordt gelegd, zodat de verdachte daardoor niet in de verdediging is geschaad.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 1 mei 2016 tot en met 15 mei 2016 te Helmond [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg meermalen enige vorm van hevig uitwendig mechanisch stomp geweld aangewend op/tegen het hoofd van [het slachtoffer] ;
2.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 1 mei 2016 tot en met 15 mei 2016 te Helmond met het oogmerk om de moord op [het slachtoffer] en de oorzaak van het overlijden van [het slachtoffer] te verhelen, het lijk van [het slachtoffer] heeft weggevoerd en weggemaakt, te weten door het lijk van [het slachtoffer] met een deken en dekbedovertrek en vuilniszakken te omwikkelen en met behulp van spanbanden en tape op een steekwagen vast te maken en het lijk van die [het slachtoffer] te vervoeren naar de Zuid-Willemsvaart en vervolgens in die Zuid-Willemsvaart te gooien/dumpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsvoering

1.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof integraal zal bevestigen het beroepen vonnis, waarin de rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op zijn vader (feit 1 primair) en het wegvoeren en wegmaken van zijn lijk (feit 2).

2.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het dossier geen enkel direct en objectief bewijs, geen voldoende overtuigend forensisch bewijs met betrekking tot de doodsoorzaak, het tijdstip van overlijden en de woning als zijnde de vermeende plaats delict bevat. De aangetroffen biologische sporen van de verdachte zijn niet (zonder meer) te kwalificeren als vermeende ‘dadersporen’ en bovendien is de verklaring van de verdachte over het ontstaan van deze sporen aannemelijk en plausibel te noemen.
Zelfs indien het hof een vermeend motief mocht aannemen en van oordeel zou zijn dat de verdachte op onderdelen vermeend kennelijk leugenachtig zou hebben verklaard en/of de betwiste zoekslagen zou hebben geraadpleegd, dan zijn die gegevens (ook in onderlinge samenhang bezien) onvoldoende om – in het licht van wat er met name aan objectief en forensisch bewijs ontbreekt – tot een (overtuigende) bewezenverklaring te kunnen komen.
Derhalve verzoekt de verdediging het hof de verdachte integraal vrij te spreken vanwege het ontbreken van wettig en met name overtuigend bewijs.

3.Het oordeel van het hof

Op grond van de hierna te noemen aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden acht het hof – grotendeels op gelijke gronden als de rechtbank – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zijn vader [het slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd en dat de verdachte de moord op en de oorzaak van het overlijden van zijn vader heeft willen verhullen door hem te vervoeren naar en hem te laten verdwijnen in het water van de Zuid-Willemsvaart. [1]
3.1
De doodsoorzaak
3.1.1
Feiten en omstandigheden
Op 19 mei 2016 omstreeks 10.03 uur werd naar aanleiding van een melding door [getuige 1] in het water van de Zuid-Willemsvaart, ter hoogte van de Rochadeweg te Helmond, een stoffelijk overschot aangetroffen. [2] Het stoffelijk overschot was verpakt in een deken, een dekbedovertrek, vuilniszakken en was met spanbanden en tape aan een steekwagen vastgemaakt. [3] Bij de schouw bleek het te gaan om een man die een niet natuurlijke dood was gestorven. [4] Het slachtoffer werd met een vingerafdruk geïdentificeerd als [het slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] . [5] Het intreden van de dood van [het slachtoffer] , hierna te noemen [het slachtoffer] , werd verklaard door verwikkelingen van bij leven opgelopen ingewerkte (deels) hevige, stompe geweldsinwerking op het hoofd, zoals door meervoudig slaan met één of meerdere voorwerpen kan ontstaan. [6] De huidletsels aan het hoofd kunnen worden veroorzaakt door meervoudig inwerkend geweld. De schedelfractuur wordt met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid veroorzaakt door forser inwerkend geweld. Dergelijke fracturen veroorzaken vaak onderliggende hersenschade, dat kan leiden tot functieverlies van de hersenen en de dood. [7] Op de stukjes schedelbot zijn overwegend deeltjes aangetroffen die voornamelijk bestaan uit ijzer. Geconcludeerd wordt dat de letsels zijn veroorzaakt met een geheel of gedeeltelijk ongelegeerd stalen voorwerp. Ongelegeerd staal wordt veelvuldig toegepast in diverse soorten (goedkope) gereedschap, zoals hamers en bijlen. [8]
Op basis van deze onderzoeken, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert het hof dat [het slachtoffer] is overleden doordat hij meermalen met een voorwerp op zijn hoofd is geslagen. Als gevolg van dit hevig uitwendig mechanisch stomp geweld is een schedelbreuk en onderliggend hersenletsel ontstaan en is het slachtoffer komen te overlijden.
3.1.2
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft in hoger beroep aangevoerd dat er (inmiddels) meer forensisch bewijs voorhanden is dat steun geeft aan de mogelijkheid van een val als doodsoorzaak dan het vermeend (meermalen) slaan met een voorwerp op het hoofd. In ieder geval kan – mede bezien in het licht van voorgaande constatering – op grond van het voorliggende dossier, meer in het bijzonder (al) het beschikbare forensische en pathologische bewijs, een val als mogelijke doodsoorzaak niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten.
Daartoe overweegt het hof dat [deskundige 1] , arts en patholoog, in het NFI-rapport d.d. 21 augustus 2016 heeft gerapporteerd dat de sectiebevindingen, namelijk drie huidscheuren die wel aan één zijde maar op een afstand van elkaar zijn gelokaliseerd aan het hoofd en een onderliggende impressiefractuur (waarbij de schedel plaatselijk dus naar binnen is gedrukt), veel meer passen onder de hypothese dat deze zijn ontstaan door slaan met één of meerdere voorwerpen dan bij een val (van hoogte) waarbij sprake is van hoog-energetisch trauma (zodat de schedelbreuk kan zijn ontstaan) en daarbij een (uitstekende) structuur is geraakt (waarbij de impressie in de schedel kan worden verklaard). Het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van het hoofdletsel door stompe, (deels) hevige geweldsinwerking op het hoofd. Een andere doodsoorzaak is niet gebleken. [9]
Voorts duidt de wijze waarop het lichaam van het slachtoffer was verpakt niet op een val als doodsoorzaak. Evenmin zijn in het dossier van voldoende aanwijzingen gebleken die duiden op een val als (mogelijke) doodsoorzaak. Daarbij heeft de verdachte zelf op geen enkel moment tijdens het voorbereidende onderzoek of de onderzoeken ter terechtzitting over een mogelijke val verklaard, maar zijn vader zou op 2 mei 2016 in de ochtend zijn woning hebben verlaten en zijn opgehaald door een auto. Dat een val onder andere omstandigheden uit het dossier aannemelijk zou zijn geworden, is het hof niet gebleken.
Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het dan ook niet aannemelijk geworden dat het slachtoffer anders dan door hevig uitwendig mechanisch stomp geweld aangewend op/tegen het hoofd om het leven is gebracht.
3.2
Het tijdstip en de plaats van het overlijden
3.2.1
Het tijdstip van de verdwijning
Op 15 mei 2016 werd door een vriend van [het slachtoffer] , [getuige 2] , bij de politie melding gemaakt van diens vermissing. [10] Vervolgens werden diverse personen uit de directe omgeving van [het slachtoffer] gehoord. Hierbij viel op dat nogal wat getuigen hun verbazing uitspraken dat zij de zoon van [het slachtoffer] , de verdachte, sinds enige tijd in de Mercedes van [het slachtoffer] zagen rijden en hij ook gebruik maakte van diens woning aan [het adres van het slachtoffer] te Helmond. [het slachtoffer] was namelijk zeer zuinig op zijn auto en liet daar nooit iemand in rijden. Ook had [het slachtoffer] zich tegen diverse mensen in negatieve zin uitgelaten over de verdachte inhoudende dat hij alleen maar geld van hem wilde, dat hij hem niet vertrouwde en dat hij hem niet in zijn woning wilde hebben. [11]
De politie heeft vervolgens onderzoek gedaan, onder meer naar het moment waarop [het slachtoffer] voor het laatst was gezien.
[getuige 3] is op 18 mei 2016 door de politie gehoord en verklaarde dat hij [het slachtoffer] op 1 mei 2016 voor het laatst had gezien toen hij friet stond te bakken op zijn balkon. Op dat moment zat er ook een manspersoon in de woning van [het slachtoffer] . [12] Ook [getuige 4] verklaarde op 18 mei 2016 bij de politie dat zij had gezien dat [het slachtoffer] in de avond van 1 mei 2016 op het balkon iets stond te bakken in een frituurpan. [13]
Verder bevindt zich in het dossier – buiten de verdachte – geen verklaring van een getuige die stellig verklaart dat hij of zij het slachtoffer na de avond van 1 mei 2016 nog heeft gezien. De enige persoon die heeft verklaard dat zij het slachtoffer nadien (op 13 mei 2016) nog zou hebben gezien, [getuige 5] , weet dat niet zeker op het moment dat zij wordt geconfronteerd met de verklaring van haar stiefvader, [getuige 6] . [14]
3.2.2
De verklaring van de verdachte
De verdachte werd op 17 mei 2016 als getuige gehoord en verklaarde dat hij zijn vader op 2 mei 2016 voor het laatst had gezien bij zijn vader thuis. [15]
De verdachte heeft in zijn verdachtenverhoren bij de politie verklaard dat hij vanaf zijn ontslag uit detentie op 22 april 2016 eerst in hotels heeft verbleven, maar vanaf 29 april 2016 bij zijn vader mocht verblijven en op de bank mocht slapen. [16] Zijn vader zou hem op zondagavond 1 mei 2016 hebben verteld dat hij de volgende dag zou worden opgehaald door zijn nieuwe vriendin die hij had leren kennen via een datingsite, zijnde een advocate uit Budel, en dat hij een paar dagen of een paar weken weg zou gaan. Op zondagavond 1 mei 2016 had zijn vader zich netjes geschoren en zijn snor bijgeknipt. De verdachte verklaarde dat zijn vader op 2 mei 2016 om 08.50 uur of 09.00 uur de woning had verlaten en was opgehaald door een auto. Zijn vader was op dat moment gekleed in een zwarte pantalon en een zwarte blouse met witte strepen, droeg zwarte suède schoenen en zijn haren zaten netjes in een scheiding. [17] De verdachte verklaarde dat hij de bankpas en creditcard van zijn vader had gekregen met twee pincodes. [18] Met toestemming van zijn vader mocht de verdachte de Mercedes gebruiken; hij had hiervoor een sleutelbos gekregen van zijn vader. Aan deze sleutelbos hingen naast de autosleutel van de Mercedes ook een sleutel van de voordeur en een sleutel van de garagedeur. [19]
Het hof hecht geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat zijn vader op 2 mei 2016 rond 09.00 uur bij zijn woning werd opgehaald voor een date, door zijn nieuwe vriendin die advocate in Budel was en die hij op een datingsite had leren kennen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
 De politie heeft uitgebreid onderzoek gedaan aan de laptop van [het slachtoffer] . Uit dat onderzoek is gebleken dat het slachtoffer via de betaalde site [website] chatte via een aan hem gekoppeld account, genaamd [profiel van het slachtoffer] . Gebleken is dat het [profiel van het slachtoffer] louter contact had met zogenaamde entertainmentprofielen, profielen waarachter geen ‘echte’ vrouwen schuil gaan, maar operators die door de site worden beheerd. Soms speelt een operator twintig rollen tegelijk. Het slachtoffer had chatcontacten met [entertainmentprofiel 1] en [entertainmentprofiel 2] . Uit de chats bleek dat [entertainmentprofiel 1] zich in chatsessies met [het slachtoffer] presenteerde als een secretaresse uit Helmond en bij [entertainmentprofiel 2] zou het gaan om een advocate uit Budel. [20] De foto’s die bij deze profielen waren geplaatst, zijn veelvuldig aangetroffen op andere sites. [21] Uit onderzoek door de politie is verder gebleken dat het onmogelijk was om een fysieke afspraak te maken met een entertainmentprofiel, nu het gaat om fictieve (wisselende) personen die daarachter schuil gaan. Bovendien blijkt uit de door het bedrijf overgelegde chatcontacten (het brondocument) dat er op geen enkel moment persoonlijke gegevens in de chats werden achtergelaten, waardoor het onmogelijk was voor een eventuele operator om persoonlijk contact te leggen met het slachtoffer of vice versa. [22] De verdachte heeft de politie gewezen op chatconversaties waaruit zou blijken dat zijn vader wel persoonlijke gegevens zou hebben verstrekt en ook ontvangen. De verdachte meldde op 18 mei 2016 bij de politie dat hij op de laptop van zijn vader een chatgesprek had gevonden dat zijn vader zou hebben opgeslagen. De verdachte vertelde dat hij een foto van de advocate uit Budel had gezien over wie zijn vader hem had verteld en hij haar daarom herkende in het opgeslagen chatgesprek. [23] Uit onderzoek – waarbij de originele chatgesprekken van de datingsite [website] zijn vergeleken met de op de laptop aangetroffen bestanden – is gebleken dat het op de laptop aangetroffen chatgesprek is gemanipuleerd. Het op de laptop aangetroffen brondocument [bestand] is bewerkt en aangevuld met “Geef me je mobiel dan kan ik je bellen en spreken we heel snel af xxxxxx” en “Mijn nummer is [mobiele telefoonnummer] ” hoop je snel te horen, xxxx”. In vergelijking met het originele bestand is in het bestand [bestand] het beroep “secretaresse” veranderd in “advocaat” en is in het bestand [bestand] het woord/de plaats “Helmond” verwijderd en in het op de laptop aangetroffen bestand “0000220.docx” aangepast in “Budel”. [24]
Bij tussenarrest d.d. 2 december 2019 heeft het hof de raadsheer-commissaris verzocht onderzoek door een deskundige te laten uitvoeren naar bestanden die zijn aangetroffen op de laptop van de overledene. Uit het onderzoek door het NFI blijkt dat op de onderzochte laptop sporen zijn aangetroffen waaruit blijkt dat op 18 mei 2016 de systeemklok van de computer tweemaal is verzet naar een tijdstip op 23 april 2016 en daarna weer is teruggezet naar 18 mei 2016. Specifiek is de systeemklok op 18 mei 2016 te 6:38:15 verzet naar 23 april te 11:37:51 en 1 minuut en 2 seconden later is de systeemklok weer teruggezet naar 18 mei 2016 te 6:39:09. Daarnaast is de systeemklok op 18 mei 2016 te 7:52:13 verzet naar 23 april 2016 te 11:51:58 en 10 minuten en 29 seconden later weer teruggezet naar 18 mei 2016 te 8:02:09. Volgens tijdstempels geregistreerd in meta-data van het bestandssysteem en het document zelf, is het document [bestand] in de map [documenten] voor het laatst gewijzigd op 23 april 2016 te 11:38:31. De tijdstempels in de metadata zijn afkomstig van de systeemklok. Het is opmerkelijk dat het tijdstempel van de laatste wijziging van het document [bestand] precies valt in de periode van 1 minuut en 2 seconden op 23 april 2016 waarnaar de computerklok op 18 mei 2016 te 6:38:15 is teruggezet.
De aangetroffen sporen passen in het volgende scenario. De systeemklok is op 18 mei 2016 te 6:38:15 teruggezet naar 23 april 2016 te 11:37:51. Er is een bestand aangemaakt en opgeslagen onder de naam [bestand] in de map [desktop] . Het bestand heeft meta-data gekregen met tijdstempels op 23 april 2016. De volgnummers in het USN-journal over dit bestand sluiten evenwel aan bij USN volgnummers van andere registraties die op 18 mei 2016 hebben plaatsgevonden. De systeemklok is teruggezet van 23 april 2016 te 11:38:53 naar 18 mei 2016 te 6:39:09. Vervolgens is het bestand [bestand] in de map [desktop] met de Windows optie Knippen en Plakken (Eng: Cut en Paste) verplaatst naar de map [documenten] . Hierbij is de meta-data van het document niet gewijzigd. Het NFI concludeert dan ook dat de met betrekking tot het document [bestand] aangetroffen sporen waarschijnlijker zijn wanneer het document [bestand] is aangemaakt en gewijzigd na 2 mei 2016, namelijk op 18 mei 2016, dan wanneer het document [bestand] voor 2 mei 2016 is aangemaakt en gewijzigd. [25]
De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie d.d. 31 mei 2016 verklaard dat hij op 17 mei 2016 de computer van zijn vader nog heeft doorgespit en toen de chatsessies heeft aangetroffen en ook op 18 mei 2016 nog in het bezit was van de laptop van zijn vader. [26] Het hof stelt derhalve vast dat de verdachte in de nacht van 17 op 18 mei 2016 en in de vroege ochtend van 18 mei 2016 toegang had tot en in het bezit was van de laptop van zijn vader. Nu uit het bovenstaande is gebleken dat het bedoelde bestand in die periode is gewijzigd, concludeert het hof dat de verdachte – bij gebreke van een aanwijzing van betrokkenheid van (een) derde(n) – de enige persoon kan zijn geweest die dat document toen heeft gewijzigd.
De wijziging van het bestand houdt in dat contactgegevens in het bestand zijn toegevoegd die mogelijk maken dat [het slachtoffer] een afspraak zou hebben gemaakt met een persoon waarmee hij via een datingsite contact had. Deze toevoeging past in de verklaring van de verdachte dat zijn vader vertrokken is met een date. Het hof overweegt dat de enige persoon die reden had om deze wijzigingen in het bestand aan te brengen de verdachte is, om daarmee – valse – gegevens aan te leveren aan de politie om zijn verklaring te ondersteunen.
Het hof overweegt dat het handelen van de verdachte waarbij er wijzigingen zijn aangebracht in de chatsessies van zijn vader met personen van het datingbureau op de computer van zijn vader, enkel kan zijn ingegeven om de waarheid te bemantelen en derhalve bijdragen aan het bewijs.
 Op 1 mei 2016 om 23.46 uur werd er door het gebruikersprofiel [profiel van het slachtoffer] , in gebruik bij [het slachtoffer] , een chatbericht verzonden naar [entertainmentprofiel 2] . In dit bericht stond vermeld: “Ik heb morgenvroeg een afspraak bij de huisarts om 8.10, dus erg vroeg en ga dus ook zo slapen. (..)”. [27] Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming van de woning van het slachtoffer op 26 mei 2016 werd een handgeschreven briefje aangetroffen dat was gedateerd op 1 mei 2016 met daarop bloeddruk- en hartslagwaarden op verschillende tijdstippen tot 24.00 uur. [28] Het hof leidt hieruit af dat de doktersafspraak belangrijk voor hem was. De verdachte verklaarde in zijn tweede verhoor als verdachte op 26 mei 2016 dat zijn vader en hij op 1 mei 2016 omstreeks 00.00 uur zijn gaan slapen en dat hij op de bank in de woonkamer sliep. [29] Tijdens zijn eerste verhoor op 25 mei 2016 verklaarde de verdachte dat hij op 2 mei 2016 om 08.50 uur of 09.00 uur bij zijn vader thuis op de bank lag te slapen. [30] Op 18 juli 2016 verklaarde verdachte in zijn verhoor dat er niemand anders dan zijn vader en hij in de ochtend van 2 mei 2016 in de woning waren. [31] Op 2 mei 2016 om 08.48 uur is met [telefoonnummer 1] , het nummer van de vaste telefoon van [het slachtoffer] , naar [telefoonnummer 2] , het nummer van [huisartsenpraktijk] , gebeld. Door doktersassistente/receptioniste [getuige 7] werd tijdens een bezoek aan de huisartsenpraktijk op 14 juni 2016 bevestigd dat [het slachtoffer] een afspraak had op 2 mei 2016 om 09.10 uur en dat die afspraak op die dag was afgebeld door een man die zei dat [het slachtoffer] niet naar zijn afspraak kon komen omdat zijn zus op sterven lag, waarbij zij hoorde dat het niet [het slachtoffer] zelf was die afbelde. [32] Tijdens het getuigenverhoor van [getuige 7] op 15 juni 2016 verklaarde zij dat deze afspraak zou gaan over de medicatie van [het slachtoffer] met betrekking tot zijn hoge bloeddruk. Zij weet zeker dat het niet [het slachtoffer] zelf was die belde, omdat die man praatte in de derde persoon en de stem van de man jonger klonk dan iemand van de leeftijd van [het slachtoffer] . [33]
Het hof ziet geen reden aan die verklaring van [getuige 7] te twijfelen en acht het, anders dan de verdediging, dan ook niet aannemelijk dat het slachtoffer zijn afspraak zelf heeft afgebeld maar zich in dat gesprek als een ander heeft voorgedaan.
 Op de laptop van [het slachtoffer] werden verder chatberichten aangetroffen die op 2 mei 2016 om 21.44 uur en 22.33 uur vanaf het account van [het slachtoffer] naar het account van [entertainmentprofiel 2] waren verzonden. [34] Dit terwijl de verdachte heeft verklaard dat zijn vader op 2 mei 2016 in de ochtend zijn laptop beneden op de keukentafel zette en daaropvolgend de woning heeft verlaten. [35]
 [het slachtoffer] is op 19 mei 2016 in een pyjama en zonder ondergebitprothese dood aangetroffen. In de onderkaak van het slachtoffer zat wel een zogenaamd plaatje waarop een gebit kon worden geplaatst. [36] Het ondergebit van het slachtoffer is tijdens een doorzoeking van zijn woning op 18 mei 2016 in de badkamer in een glas met vloeistof gevonden. [37] Het aangetroffen ondergebit was zeer bevuild en beschadigd en betrof, gezien de metalen bevestiging, het zogenaamde definitieve gebit van het slachtoffer, waarvan hij er maar één bezat. [38] De tandarts van [het slachtoffer] , [getuige 8] , is op 8 juli 2016 als getuige gehoord en heeft verklaard dat hij het aangetroffen gebit aan de rails voor het kliksysteem en de slechte staat van onderhoud herkent als de prothese van het slachtoffer. Ook is de prothese achter ingeslepen omdat [het slachtoffer] zijn achterste kiezen nog had, aldus [getuige 8] . [39] De gehoorde [getuige 9] en [getuige 2] hebben verklaard dat het slachtoffer zijn woning niet verlaat zonder zijn ondergebit. [40]
Tegen de achtergrond van het vorenstaande constateert het hof dat de verklaring van de verdachte dat zijn vader op 2 mei 2016 de woning heeft verlaten op de wijze zoals door de verdachte is verklaard, geen enkele ondersteuning vindt in het dossier. Het hof stelt die verklaring dan ook als ongeloofwaardig terzijde en concludeert dat [het slachtoffer] op enig moment na 1 mei 2016 in zijn eigen woning om het leven is gebracht.
Nu het slachtoffer op 15 mei 2016 als vermist werd opgegeven en de verbalisanten op die dag en ook op 18 mei 2016 in de woning geen personen of sporen van geweld hebben waargenomen, gaat het hof ervan uit dat het slachtoffer in ieder geval op 15 mei 2016 niet meer in leven was. Het hof gaat ervan uit dat het slachtoffer in de nacht van 1 op 2 mei 2016 tussen 00.00 uur en 09.00 uur, maar in ieder geval voor 15 mei 2016, is komen te overlijden. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat er vanaf 16 mei 2016 gewag wordt gemaakt van een drijvend object in de Zuid-Willemsvaart dat gelijkenis vertoonde met het pakket waarin het slachtoffer is aangetroffen. [41]
3.2.3
De plaats van het overlijden
De conclusie dat [het slachtoffer] in zijn eigen woning is omgebracht, vindt naar het oordeel van het hof steun in het volgende.
Het pakket waarin het lichaam van [het slachtoffer] werd aangetroffen, was vastgebonden op een steekwagen. Het lichaam was omwikkeld met een bruine deken, zwarte en blauwe vuilniszakken, een gebloemd dekbedovertrek en met zwarte en een oranje spanband(en) en zwarte tape aan de steekwagen vastgemaakt. [42]
[getuige 10] , de ex-partner van [het slachtoffer] , is op 30 juni 2016 door de politie gehoord. Aan haar werden verschillende foto’s getoond. Zij herkende de
bruine dekenals de deken die altijd in de kelder lag waar ook de bench van de hond stond. De
steekwagenherkende zij voor 100% als de steekwagen die in de inpandige garage stond. Verder herkende zij
de broekals het soort pyjamabroeken dat [het slachtoffer] in bed droeg. [43]
Door het NFI werd geconcludeerd dat de resultaten van het vergelijkend vezelonderzoek waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht: 10-100) zijn wanneer de vezelsporen die onder andere zijn veiliggesteld in de bench in de kelder [AAJH5895NL] en op het matras in de slaapkamer [AAJH5959NL] (deels) afkomstig zijn uit de deken aangetroffen bij het pakket [AAJA0246NL], dan wanneer zij afkomstig zijn uit willekeurige andere bronnen. [44]
Tijdens de doorzoeking van de woning op 26 mei 2016 werd in de inpandige garage een kussensloop met bloemenmotief aangetroffen. [verbalisant 1] herkende het bloemenmotief en zag dat dit soortgelijk was aan het bloemenmotief op het eerder aangetroffen
dekbedovertrekom het slachtoffer. Daarnaast zagen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat het blauwkleurige dekbedovertrek aan de onderzijde was voorzien van drukknoopjes, welke ogenschijnlijk met de hand eraan waren gezet. Ook deze drukknopjes herkende [verbalisant 1] als soortgelijk aan de drukknoopjes op het dekbedovertrek aangetroffen om het slachtoffer. [45]
Door de politie werd op 21 mei 2016 onderzoek gedaan in de woning en werd de inpandige garage onderzocht op de aanwezigheid van delict gerelateerde sporen of goederen. In de garage werden een oranje spanband [AAEY5647NL], een zwarte spanband [AAEY5648NL], drie blauwe vuilniszakken [AAEY5653NL, AAEY5652NL en AAEY5651NL] en een rol zwarte tape [AAEY5646NL] aangetroffen. [46]
Door het NFI werd vergelijkend vezelonderzoek gedaan. Uit het onderzoek bleek dat de
oranje spanbandaangetroffen (om het pakket) bij het slachtoffer [AAJA0245NL] op alle vergeleken kenmerken overeenkwam met de spanband aangetroffen in het huis van het slachtoffer [AAEY5647NL]. Ook vormen de uiteinden van deze banden onderling een souche. Door het NFI werd geconcludeerd dat deze resultaten extreem veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht: > 1.000.000) zijn als de oranje spanband aangetroffen bij het slachtoffer één geheel heeft gevormd met de spanband aangetroffen in het huis van het slachtoffer, dan wanneer zij afkomstig zijn uit willekeurig andere bronnen. [47]
Van het celmateriaal in de bemonsteringen van delen van (en een knoop in)
de oranje en zwarte spanbanddie in de garage van de woning van het slachtoffer zijn aangetroffen, zijn DNA-mengprofielen verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen. Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat al deze bemonsteringen celmateriaal bevatten dat afkomstig kan zijn van [het slachtoffer] , vermengd met celmateriaal dat afkomstig kan zijn van de verdachte. Op basis van het vergelijkend DNA-onderzoek is geen aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van een onbekende persoon in deze bemonsteringen. [48] Vervolgens heeft het NFI een statistische evaluatie uitgevoerd, waarvan de conclusie is dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek ten minste een miljard keer waarschijnlijker zijn als de bemonsteringen AAEY5647NL#04 en AAEY5648NL#02 celmateriaal bevatten van [het slachtoffer] en de verdachte dan dat deze bemonsteringen celmateriaal bevatten van [het slachtoffer] en een willekeurige onbekende persoon. [49]
Wat betreft de
zwarte spanbandendie zijn aangetroffen bij het slachtoffer [AAJA0223NL, AAJA0224NL en AAJA0225NL] en de zwarte spanband die is aangetroffen in de garage van de woning van het slachtoffer [AAEY5648NL] zijn er duidelijke overeenkomsten qua materiaalsoort en kleurstoffen. De kans op een dergelijke overeenkomst is gering als de spanband uit een willekeurig andere bron komt. Deze resultaten passen beter bij de hypothese dat de spanbanden uit dezelfde bron komen. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat zij van hetzelfde merk en type zijn. [50]
Het NFI heeft vergelijkend kunststof onderzoek gedaan aan de
blauwe vuilniszakkendie zijn gevonden in de garage van de woning van het slachtoffer [AAEY5653NL, AAEY5652NL en AAEY5651NL] en de blauwe vuilniszak aangetroffen in het pakket om het slachtoffer [AAJA0228NL]. De resultaten van het onderzoek zijn waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht: 10-100) wanneer de blauwe vuilniszak aangetroffen in het pakket om het slachtoffer afkomstig is van dezelfde rol als de blauwe vuilniszakken aangetroffen in de garage dan dat deze afkomstig is van een willekeurige andere rol blauwe vuilniszakken. [51]
Het soucheonderzoek door het NFI aan de
stukken tapeop de vuilniszak waarin het slachtoffer was verpakt [AAJA0247NL] en de rol zwarte tape die is aangetroffen in de garage [AAEY5646NL] resulteerde in de uitkomst dat de bevindingen van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker (ordegrootte bewijskracht: > 1.000.000) zijn wanneer de tapedelen op de vuilniszak bij het slachtoffer afkomstig zijn van de rol tape en het uiteinde van één van de tapedelen oorspronkelijk een geheel heeft gevormd met het uiteinde van de rol die is aangetroffen in de garage dan dat de tapedelen op de vuilniszak bij het slachtoffer afkomstig zijn van een andere rol zwarte duct tape dan de rol tape die is aangetroffen in de garage. Een tapedeel dat is aangetroffen op de vuilniszak waarin het slachtoffer was verpakt past qua scheidingskenmerken aan de rol tape die is aangetroffen in de garage. [52]
Uit onderzoek door het NFI aan de rol tape uit de garage [AAEY5646NL] blijkt dat de bemonsteringen van de zijkanten van de kartonnen rol met tape, de rugzijde van het uiteinde van de tape en de lijmzijde van een stukje tape nadat de rugzijde is afgepoetst celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte, met een matchkans kleiner dan 1 op 1 miljard. [53]
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2019 – zoals is verwoord op pagina 39 van de pleitnota – naar voren gebracht dat de verdachte een verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de (oranje) spanbanden en de rol tape. De verdachte is ten behoeve van het onderzoek naar de vermissing van zijn vader op zoek gegaan naar recente foto’s van zijn vader alsmede naar gegevens/informatie, waaronder een doosje met daarop het IMEI-nummer van de mobiele telefoon van zijn vader. De verdachte heeft in dat verband het gehele huis en de garage doorzocht en daarbij tal van goederen, waaronder de spanbanden en de rol tape, aangeraakt en verplaatst, aldus de verdediging. Gelet op de plekken waar het DNA van de verdachte is aangetroffen, in onderlinge samenhang bezien met hetgeen overigens uit de bewijsmiddelen volgt, acht het hof deze alternatieve verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden.
Het hof stelt op grond van bovengenoemde onderzoeken, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] was ‘verpakt’ met goederen – steekwagen, dekbedovertrek, deken, vuilniszakken, spanbanden en tape – die afkomstig waren uit zijn eigen woning. Dat in combinatie met de omstandigheid dat het slachtoffer voor het laatst in leven is gezien in zijn eigen woning in gezelschap van de verdachte, maakt dat het hof vaststelt dat [het slachtoffer] in diens eigen woning van het leven is beroofd en met goederen afkomstig uit de woning is ingepakt en op een zich in de garage bevindende steekwagen is gebonden.
Uit de forensische onderzoeken zijn geen aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van (een) derden, onbekend gebleven persoon of personen in de bemonsteringen. Het dossier bevat dan ook geen enkele aanwijzing voor het scenario dat het slachtoffer elders om het leven is gebracht en door (een) derde(n) is omgekleed en het stoffelijk overschot in de garage van de woning is verpakt.
3.3
De dader
Gelet op de hierboven uiteengezette bewijsmiddelen die uit het onderzoek zijn verkregen ten behoeve van de vragen op welk tijdstip en op welke plaats [het slachtoffer] om het leven is gebracht, concludeert het hof dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat de verdachte als enige de gelegenheid heeft gehad om zijn vader in diens woning om het leven te brengen en dit ook heeft gedaan. Gecombineerd met de bevindingen van het NFI dat op de zijkanten van de in de garage van de woning aangetroffen kartonnen rol zwarte tape, op de rugzijde van het uiteinde van de tape en op de lijmzijde van een stukje tape DNA van de verdachte is aangetroffen met een matchkans met een willekeurig persoon van kleiner dan 1 op 1 miljard, concludeert het hof dat de verdachte degene is geweest die het lichaam van zijn vader in de woning heeft ingepakt. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van sporen van (een) onbekend gebleven derde(n).
De verdediging heeft nog gewezen op de anonieme brief die kort voor de geplande inhoudelijke behandeling van de rechtszaak in eerste aanleg bij het Eindhovens Dagblad is binnengekomen. De briefschrijfster ‘ [voornaam] ’ schrijft in haar brief dat zij uit Rusland afkomstig is. Zij had het slachtoffer [het slachtoffer] via een datingsite leren kennen, hem in de ochtend van 2 of 3 mei opgehaald en met hem afgesproken dat zij twee weken samen zouden zijn. Toen [het slachtoffer] bij haar in de woning was, heeft zij zijn sleutels en telefoon in de hal klaargelegd voor haar broers. Twee of drie dagen na 7 of 8 mei stonden haar broers in de slaapkamer en schreeuwden naar [het slachtoffer] hoe zijn auto moest worden gestart. De briefschrijfster moest naar het huis van haar broers en de volgende dag zeiden haar broers tegen haar dat [het slachtoffer] uit het raam was gesprongen, op het klimrek was gevallen en dood was. Vervolgens zouden zij [het slachtoffer] in het water van Helmond hebben gegooid.
Naar mening van de verdediging kan het in de brief beschreven alternatieve scenario niet worden uitgesloten en vindt het zelfs op onderdelen steun. Niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer door toedoen van derden is komen te overlijden op een andere locatie dan in zijn woning en op een tijdstip gelegen na het vertrek van de verdachte uit de woning van zijn vader. Evenmin kan worden uitgesloten dat deze onbekende personen [het slachtoffer] mede met behulp van goederen uit de inpandige garage hebben verpakt en in het water hebben gedumpt, aldus de verdediging.
Het hof stelt ter zake van het aangevoerde alternatieve scenario het volgende voorop.
Als uitgangspunt heeft volgens bestendige jurisprudentie te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft (vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, rov. 2.5).
Het hof stelt vast dat de anonieme brief is binnengekomen nadat alle onderzoeksresultaten bekend waren en de zaak gereed was voor inhoudelijke behandeling in eerste aanleg. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens zeer uitgebreid onderzoek gedaan naar de herkomst van de brief en/of de opsteller daarvan en ook gekeken of de inhoud van de brief aanknopingspunten zou kunnen opleveren op basis waarvan het in de brief geschetste alternatieve scenario (verder) zou kunnen worden onderzocht. Het resultaat van deze onderzoeken is – kort gezegd – dat dergelijke aanknopingspunten niet zijn gevonden.
Voorts is in hoger beroep linguïstisch tekstonderzoek gedaan naar de vraag of de anonieme brief daadwerkelijk is opgesteld door een persoon (of personen) van Russische herkomst of veeleer waarschijnlijk is dat de Russische herkomst van de auteur(s) is gefingeerd. De conclusie in het deskundigenrapport d.d. 5 februari 2019 is dat de spel- en grammaticafouten in de tekst evenals de aanwezigheid van kenmerken die wijzen op een goede schrijfvaardigheid zeer veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese dat de schrijver bewust zijn of haar schrijfstijl heeft gemanipuleerd, dan de hypothese dat de tekst de authentieke schrijfstijl van de schrijver weergeeft. De bevindingen van het onderzoek naar de vraag of de schrijver een anderstalige – in het bijzonder een Russische – herkomst heeft zijn enigszins waarschijnlijker onder de hypothese dat de schrijver een beheersing heeft van de Nederlandse taal die gelijk is aan die van een moedertaalspreker, dan de hypothese dat de schrijver van Russische of anders niet-Nederlandstalige herkomst is die op latere leeftijd – met name de puberteit – Nederlands heeft geleerd. [54]
Vervolgens is voor de inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep op 1 oktober 2020 bij [de voormalig raadsman van de verdachte] op 2 september 2020 een brief binnengekomen die wederom was ondertekend door ‘ [voornaam] ’. Het hof heeft vastgesteld dat in deze brief geen aanknopingspunten zijn gevonden die (nader) kunnen worden onderzocht. Voorts merkt het hof op dat de wijze waarop het slachtoffer is aangetroffen, namelijk verpakt in goederen afkomstig uit zijn eigen woning, niet is te verklaren door de inhoud van een van de brieven.
Onder bovengenoemde vaststellingen en omstandigheden acht het hof het door of namens de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en zal het hof uitgaan van het eerder beschreven scenario met de verdachte als dader.
3.4
Het motief
Het motief van de verdachte is gelegen in het verkrijgen van geld en bezittingen van zijn vader, zo blijkt uit het volgende.
De verdachte heeft onmiddellijk vanaf 2 mei 2016 de Mercedes SLK van zijn vader in gebruik genomen. Verder heeft onderzoek aan de laptop van het slachtoffer de volgende opmerkelijke onderzoeksresultaten opgeleverd. Op 2 mei 2016 werd om 08.02 uur op de laptop van het slachtoffer gezocht op “abn amro inloggen”. [55] Uit onderzoek van een opgenomen telefoongesprek met de bank is gebleken dat de verdachte op 4 mei 2016 telefonisch contact heeft opgenomen met de ABN AMRO bank waarbij hij zich voordeed als zijn vader [het slachtoffer] en een nieuwe bankpas en pincode heeft aangevraagd. [56] Op 5 mei 2016 om 11.34 uur pleegde hij een mistransactie met de op 4 mei 2016 geblokkeerde pinpas waarbij de pinpas werd ingenomen door de machine. [57]
Op 5 mei 2016 werd op de laptop van het slachtoffer op verschillende tijdstippen gezocht op “oude lips kluis openmaken” en “oude lips kluis sleutel kwijt”. [58] Tijdens de doorzoeking van de woning van het slachtoffer werd in de kelder een kluis aangetroffen van het merk ‘LIPS’. De kluis was voorzien van een slot welke kon worden bediend met een sleutel. [59] De verdachte verklaarde in zijn vijfde verhoor door de politie dat hij wist dat de sleutels van de kluis in de klok lagen. [60] [getuige 9] , een vriendin van het slachtoffer, verklaarde dat zij wist dat [het slachtoffer] een kluis in de woning had staan en daar zijn spaargeld in had zitten. [61] [getuige 10] , de voormalig partner van de verdachte, verklaarde dat [het slachtoffer] altijd het geld dat hij als paragnost verdiende in de kluis legde. [62] [getuige 11] verklaarde [het slachtoffer] hem ooit had verteld dat er € 10.000,- of meer in de kluis zat. [63]
Op 15 mei 2016 werd er door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] binnengetreden in de woning aan [het adres van het slachtoffer] . Op de eetkamertafel zagen zij een cash-/chequemapje van ABN AMRO liggen waar met pen “euro 10.000,-“ op stond geschreven. In het mapje werd geen geld aangetroffen. [64] [getuige 12] verklaarde dat zij op 6 mei 2016 € 4.150,- en op 14 mei 2016 € 500,- contant kreeg van de verdachte. [65] De verdachte nam de bankpas en creditcard van het slachtoffer op 14 mei 2016 in gebruik en verrichtte vanaf die datum meerdere betalingen en geldopnames. [66]
3.5
Voorbedachte raad
3.5.1
Juridisch kader
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' volgens bestendige jurisprudentie moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342).
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963; HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058 en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2907).
3.5.2
Feiten en omstandigheden
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ acht het hof in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Bij het uitlezen van de zoekgeschiedenis van de mobiele telefoon Sony Xperia waarvan is vastgesteld dat het toestel bij verdachte in gebruik was, blijkt dat op 29 april 2016 tussen 16.26 uur en 19.21 uur onder andere is gezocht op “doodsteken weinig bloed”, “lijk verzwaren”, “iemand laten verdwijnen”, “moord met gif”, “ricine maken” en “waarmee een hartaanval veroorzaken”. Vervolgens zijn de internetadressen bezocht. [67] Ook werden in de Sony Xperia zoekopdrachten aangetroffen die niet (meer) zichtbaar waren in de reguliere zoekgeschiedenis, maar waaruit wel is af te leiden welke zoekwoorden zijn ingegeven en welke websites zijn bezocht. Zo blijkt de verdachte onder andere te hebben gezocht op “hoe laat ik iemand verdwijnen”, “vergiftigen zonder sporen”, “lijk wegwerken”, “hoe een lijk verbergen”, “iemand dood wurgen”, “verstikking door omsnoering”, “slagaders keel dichtknijpen”, “hoe lang duurt wurging”, “iemand met volle fles op hoofd slaan” en “lijk in water dumpen”. [68]
3.5.3
Verweren van de verdediging
3.5.3.1 Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2019 – zoals verwoord op pagina’s 45 en 46 van de pleitnota – gepersisteerd bij het in eerste aanleg gevoerde verweer strekkende tot uitsluiting van het bewijs van de resultaten verkregen middels het onderzoek naar de Sony Xperia. Vaststaat dat de Sony Xperia is uitgelezen met behulp van gespecialiseerde software. Dit onderzoek is zodanig verstrekkend geweest dat een min of meer compleet beeld is verkregen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van de gebruiker van de gegevensdrager of het geautomatiseerde werk. Te meer nu het onderzoek betrekking had op alle in de elektronische gegevensdrager of het geautomatiseerde werk opgeslagen of beschikbare gegevens met gebruikmaking van technische hulpmiddelen. Een dergelijk vergaand onderzoek vereist voorafgaande toetsing en toestemming van de officier van justitie. In casu is deze voorafgaande toestemming niet gegeven zodat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het ontbreken van de vereiste wettelijke legitimatie kan naar de mening van de verdediging niet zonder gevolg blijven zodat de verdediging het hof verzoekt de resultaten verkregen middels het onderzoek naar de Sony Xperia ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) uit te sluiten van het bewijs.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Op 25 mei 2016 werd de verdachte aangehouden terwijl hij in de Mercedes SLK van zijn vader reed over de Aalsterweg te Eindhoven. In de auto werden drie mobiele telefoons aangetroffen en inbeslaggenomen, waaronder de Sony Xperia die in een tas zat die voor de passagiersstoel stond. Om de inhoud van deze digitale gegevensdragers te kunnen onderzoeken werden door [verbalisant 5] exacte kopieën, zogeheten ‘images’, gemaakt en aan [verbalisant 6] ter beschikking gesteld. Met behulp van de software ‘UFED Reader 5.1.0.201’ werd de inhoud bekeken en onderzocht. De inhoud van de telefoon werd gepresenteerd in categorieën, zoals ‘Call Log’, ‘Chats’, ‘E-mails’, ‘Searched Items’, ‘Web History’ en meer. Verder was er de mogelijkheid alle activiteiten (ontvangen en verzonden e-mails, chats, sms, browseractiviteiten enzovoorts) in een tijdlijn te zetten en de gehele inhoud te onderzoeken op steekwoorden. Van de resultaten konden rapportages worden gegenereerd. Enkele van die rapportages zijn als bijlagen aan het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 6] d.d. 29 juli 2016 gehecht. [69]
In aanvulling daarop heeft [verbalisant 6] in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016 gerelateerd dat in de Sony Xperia opvallende zoekopdrachten werden aangetroffen die niet zichtbaar waren in de reguliere zoekgeschiedenis. Deze bestanden slaan in de vorm van ‘plain tekst’ informatie op van bezochte websites en uitgevoerde zoekopdrachten. In de bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016 is een selectie afgedrukt van bezochte websites en opvallende ingegeven zoekopdrachten. [70] Vast staat dat dit onderzoek aan de inbeslaggenomen Sony Xperia is verricht zonder voorafgaande toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris.
Het hof is van oordeel dat de wijze waarop de smartphone van de verdachte is onderzocht het vermoeden doet ontstaan dat daardoor een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte is gemaakt, zodat het ontbreken van voorafgaande toestemming van de officier van justitie of de rechter-commissaris moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 359a Sv.
Indien binnen de door artikel 359a Sv bepaalde grenzen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in deze bepaling, en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de in het tweede lid van artikel 359a Sv genoemde factoren. Het rechtsgevolg zal immers door deze factoren moeten worden gerechtvaardigd. De eerste factor is “het belang dat het geschonden voorschrift dient”. De tweede factor is “de ernst van het verzuim”. Bij de beoordeling daarvan zijn de omstandigheden van belang waaronder het verzuim is begaan. Daarbij kan ook de mate van verwijtbaarheid van het verzuim een rol spelen. De derde factor is “het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt”. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of en in hoeverre de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad. Daarbij verdient opmerking dat het belang van de verdachte dat het gepleegde feit niet wordt ontdekt, niet kan worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang, zodat een eventuele schending van dit belang als gevolg van een vormverzuim niet een nadeel oplevert als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv. Voorts is van belang dat – gelet op de beoordelingsfactoren als bedoeld in artikel 359a, tweede lid, Sv – het wettelijk stelsel aldus moet worden opgevat dat een vormverzuim in de zin van dat artikel niet steeds behoeft te leiden tot een van de daar omschreven rechtsgevolgen. Artikel 359a Sv formuleert een bevoegdheid en niet een plicht en biedt de rechter die een vormverzuim heeft vastgesteld de mogelijkheid af te zien van het toepassen van een van de daar bedoelde rechtsgevolgen en te volstaan met het oordeel dat een onherstelbaar vormverzuim is begaan. De strekking van de regeling van artikel 359a Sv is immers niet dat een vormverzuim hoe dan ook moet leiden tot enig voordeel voor de verdachte. Toepassing van bewijsuitsluiting kan noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zoals daaraan mede door het EHRM uitleg is gegeven. Voorts kan in gevallen waarin het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet (rechtstreeks) aan de orde is, maar sprake is van een ander belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden, toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolgen hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm (vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, rov. 2.4.1.-2.4.5. en HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:123, rov. 2.4).
Naar het oordeel van het hof kan worden volstaan met de constatering van het vormverzuim.
Daarbij heeft het hof zich er rekenschap van gegeven dat het belang dat het geschonden voorschrift dient – de bescherming van de persoonlijke levenssfeer – een grondrecht betreft. Anderzijds heeft het hof in aanmerking genomen dat het belang van de verdachte dat het door hem gepleegde strafbare feit niet wordt ontdekt geen rechtens te respecteren belang vormt, terwijl de verdediging het nadeel dat de verdachte overigens heeft ondervonden op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd. Dat laatste is niet zonder belang. De mate waarin een onderzoek waarbij gegevens uit een smartphone worden gekopieerd inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer – en nadeel kan veroorzaken, dat zich mogelijk leent voor compensatie – hangt immers nauw samen met de in die smartphone opgeslagen gegevens. Dat via de Sony Xperia van de verdachte persoonlijke of precaire informatie kon worden geraadpleegd die de ernst tekent van de inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer, is niet (concreet) aangevoerd, evenmin is dat anderszins aannemelijk geworden. In de omstandigheid dat de verdachte in de strafrechtelijke procedure op verscheidene momenten is geconfronteerd met het verkregen belastende materiaal ziet het hof op zichzelf geen aanleiding voor de toepassing van enig rechtsgevolg, in aanmerking genomen dat het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM juist vereist dat de verdachte zijn processuele rechten kan uitoefenen met betrekking tot het verkregen materiaal, kan opkomen tegen het gebruik daarvan en de betrouwbaarheid van dat materiaal kan aanvechten. Het hof wijst in dit verband nadrukkelijk op de omstandigheid dat in hoger beroep na een verzoek van de verdediging in opdracht van het hof bij tussenarrest nader onderzoek is verricht aan de Sony Xperia. [71] Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat de betrokken opsporingsambtenaren, zo kan worden aangenomen, te goeder trouw hebben gehandeld en de verwijtbaarheid van die (achteraf gezien onrechtmatige) handelwijze gering is. Daar komt bij dat het hof van oordeel is dat in de gegeven omstandigheden – waarin sprake was van een verdenking van een levensdelict begaan door de verdachte – door de officier van justitie, indien deze daartoe zou zijn aangezocht, toestemming zou zijn verleend de smartphone van de verdachte te onderwerpen aan het onderzoek zoals dat heeft plaatsgevonden.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat zich geen geval voordoet waarin de toepassing van bewijsuitsluiting in aanmerking komt en zal het hof volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim.
Het hof verwerpt het verweer.
3.5.3.2 Hackingsverweer
Voorts heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2019 naar voren gebracht dat de verdachte ten stelligste betwist dat hij de zoekslagen zou hebben opgezocht c.q. geraadpleegd en dat de verdachte de op zijn mobiele telefoon aangetroffen zoekslagen niet anders kan verklaren dan dat zijn telefoon moet zijn gehackt. De verdediging heeft dan ook verzocht een daartoe aangewezen deskundige op het gebied van het hacken van gegevensdragers c.q. hacksoftware de Sony Xperia te laten onderzoeken. Daartoe is – zoals verwoord op pagina’s 46-47 van de pleitnota – het volgende aangevoerd:

Uit de telefoongegevens valt – opmerkelijk genoeg – niet af te leiden vanaf welke locatie de vermeende zoekslagen zouden zijn gedaan. Evenmin blijkt uit de telefoongegevens dat op enig moment actief zou zijn ingelogd op het wifi netwerk van het [hotel] waar cliënt verbleef. De inloggegevens en/of de gegevens van de wifi-router van het [hotel] ontbreken in het dossier.
Opmerkelijk genoeg staat – voorafgaand aan het tijdstip waarop de vermeende zoekslagen zouden zijn geraadpleegd – op pagina 944 (onder punt 50 bij ‘Locations’) op 29 april 2016 om 16:08:18 (UTC+2) als locatie (200.000000, 200.000000, ‘ [bank in Spanje] vermeld. Dit betreft een bank in [plaats] , een plaats in Spanje bij Torremolinos, terwijl vaststaat dat cliënt daar op dat moment niet is geweest. Genoemde locatie vormt naar de mening van de verdediging dan ook een aanwijzing dat er (door derden) met het toestel van cliënt is geknoeid.’
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat volgens de telefoongegevens gebruik zou zijn gemaakt van een openbaar wifi-netwerk van ofwel het [hotel] ofwel nota bene een wifi-netwerk in Spanje. De verdediging heeft aangevoerd dat je kan worden gehackt als je inlogt op openbare wifi-netwerken en daarvoor in het geheel geen software nodig is.
Het hof stelt vast dat [verbalisant 5] de Sony Xperia van de verdachte heeft uitgelezen en geen verdachte software/applicaties heeft aangetroffen die het onbevoegd binnendringen in dit toestel mogelijk maken. Verder heeft [verbalisant 5] de telefoon nader onderzocht met antivirus-securitysoftware en daarbij geen verdachte bestanden aangetroffen. [72]
Bij tussenarrest d.d. 2 december 2019 heeft het hof de raadsheer-commissaris verzocht nader onderzoek te laten verrichten door een deskundige naar de Sony Xperia aan de hand van de volgende hypothesen: (I) de betreffende telefoon is gehackt op of rond de periode van 29 april 2016 en (II) de betreffende telefoon is niet gehackt op of rond de periode van 29 april 2016 en bij dit onderzoek de vraag te betrekken of te constateren is of op of rond 29 april 2016 inderdaad een Spaans wifi-netwerk door de telefoon is gebruikt en indien dit het geval is, om dit antwoord te betrekken bij de beoordeling van bovengenoemde hypothesen. Voorts heeft het hof de raadsheer-commissaris verzocht nader onderzoek door een deskundige naar de telefoon te laten verrichten aan de hand van de volgende hypothesen: (I) de betreffende zoekslagen in plaintext zijn door hacken of cracken op de telefoon geplaatst en (II) de betreffende zoekslagen op de telefoon in plaintext zijn door handelen van de gebruiker op de telefoon gekomen.
De [rapporteur] heeft onderzoek gedaan aan de Sony Xperia van de verdachte en zijn bevindingen in het NFI-rapport d.d. 25 mei 2020 gerapporteerd. [rapporteur] heeft verklaard dit rapport naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige Digitale Technologie met specialisatie data-analyse, ingeschreven als gerechtelijk deskundige in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen voor de deskundigheidsgebieden
Digital Forensics – Computer Forensicsen
Digital Forensics
Software Forensics. Het hof ziet geen enkele reden aan de deskundigheid van de rapporteur en (in het verlengde daarvan) de totstandkoming en inhoud van het door die rapporteur opgestelde rapport te twijfelen.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 oktober 2020 verzocht het gebruik van het rapport uit te sluiten van het bewijs. Vaststaat dat het hof – na een daartoe strekkend verzoek van de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2019 – opdracht heeft gegeven een deskundige de door de verdediging opgeworpen vragen te laten beantwoorden. Het hof stelt vast dat die vragen in het voornoemde rapport d.d. 25 mei 2020 zijn beantwoord. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 1 oktober 2020 het verzoek van de verdediging tot het horen van de opsteller van het NFI-rapport uitvoerig gemotiveerd afgewezen. Het hof ziet niet in hoe het gebruik van dit rapport onder de geschetste omstandigheden in strijd zou zijn met artikel 6 EVRM en zal het rapport bezigen voor de weerlegging van het zogenoemde ‘hackingsverweer’.
In het rapport is vastgesteld dat de aangetroffen sporen passen bij het scenario waarbij met de te onderzoeken telefoon eerst op 29 april 2016 om 16:07:42 met Google naar de termen ‘sabadell benaldamena’ is gezocht en vervolgens op 29 april 2016 om 16:08:18 met Google Maps naar de locatie ‘ [bank in Spanje] ’ op de telefoon is gezocht. Dit zoeken kan hebben plaatsgevonden door de Google Maps App op de telefoon te starten en de locatie in te voeren of door op het tabblad ‘Maps’ van de door Google getoonde zoekresultaten te klikken en deze actie met Google Maps uit te voeren. De bij het locatiespoor vermelde lengte- en breedtegraad (200.000000, 200.000000) zijn door Google Maps gebruikte standaardwaarden en is geen spoor dat duidt op hacking. Het NFI concludeert dan ook dat de in het te onderzoeken materiaal aangetroffen sporen waarschijnlijker zijn wanneer de locatiesporen van [bank in Spanje] in de te onderzoeken telefoon zijn terechtgekomen door met Google Maps te zoeken naar deze locatie, dan wanneer de sporen van deze locatie op een andere manier in de te onderzoeken telefoon zijn terechtgekomen. [73] Daarbij komt dat in de
Bed & Breakfastop het [adres] waar de verdachte heeft verbleven een vuilniszak is aangetroffen met daarin een papier waarop stond handgeschreven ‘ [plaats] , Malaga, Spanje’ (foto’s 4 en 5), een bankafschrift van [bank in Spanje] (foto’s 7 en 8) en een doorgeknipte bankpas van [bank in Spanje] (foto 36). [74]
In het te onderzoeken materiaal zijn verder sporen van wifi-verbindingen aangetroffen, maar deze sporen hebben geen tijdstempels. Op basis van deze sporen kan niet worden vastgesteld dat de te onderzoeken telefoon op 29 april 2016 met een Spaanse wifi verbinding heeft gemaakt. [75]
Voorts zijn in het te onderzoeken materiaal sporen van (fragmenten van) de zoektermen aangetroffen in de volgende type bestanden: gecachte webpagina’s, tekst in bestand cdb.xt9 en cookies. De sporen van zoektermen in gecachte webpagina’s zijn waarschijnlijker wanneer er op de telefoon met de Google zoekmachine naar de desbetreffende zoektermen is gezocht, dan wanneer deze op een andere manier op de telefoon zijn terechtgekomen. De sporen van (fragmenten van) zoektermen in het bestand cdb.xt9 zijn waarschijnlijker wanneer deze via het toetsenbord van de telefoon zijn ingevoerd, dan wanneer deze op een andere manier op de telefoon zijn terechtgekomen. De sporen van zoektermen in cookies, waaronder “doodsteken weinig bloed” en “lijk verzwaren”, zijn iets waarschijnlijker wanneer vanaf de telefoon met Google naar de desbetreffende zoekterm is gezocht en één van de door Google getoonde websites is bezocht, dan wanneer deze op een andere manier op de telefoon zijn terechtgekomen. [76]
Verder zijn in het te onderzoeken materiaal sporen aangetroffen die erop wijzen dat de te onderzoeken telefoon op 29 april 2016 rond het geregistreerde tijdstempel van enkele zoektermen is gebruikt door een gebruiker die gebruik maakt van het e-mailadres [e-mailadres] , profielen op twee websites heeft aangemaakt met de gebruikersnaam [voornaam van de verdachte en het jaartal 2016] en een uitgaande e-mail heeft ondertekend met de naam ‘ [voornaam van de verdachte] ’, waarbij door het hof wordt opgemerkt dat [voornaam van de verdachte] de voornaam is van de [verdachte] . [77]
Onder bovengenoemde omstandigheden acht het hof geenszins aannemelijk geworden dat de zoekslagen op de bij de verdachte in gebruik zijnde Sony Xperia door hacken (of cracken) op de telefoon zijn terechtgekomen en stelt het hof vast dat de verdachte degene moet zijn geweest die deze zoekslagen heeft geraadpleegd.
3.5.4
Conclusie
Het hof overweegt dat de zoekopdrachten, waarvan kan worden vastgesteld dat een deel daarvan is verricht op 29 april 2016, enkele dagen voor het verdwijnen van het slachtoffer zijn ingevoerd. Naar het oordeel van het hof kunnen deze bevindingen niet anders worden uitgelegd dan als een voorbereiding op het om het leven brengen van [het slachtoffer] . De zoekwoorden staan in een dergelijk nauw verband met de wijze waarop het slachtoffer is omgebracht en vervolgens in het water is achtergelaten, dat naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat deze zoektermen in rechtstreeks verband staan met het voornemen [het slachtoffer] te doden en zijn lichaam weg te maken. Voorts is het hof van oordeel dat – gezien het tijdstip waarop de zoektermen werden ingevoerd – de verdachte ruime mate gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en hij zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Met bovengenoemde zoekopdrachten kan worden vastgesteld dat de verdachte in ieder geval op 29 april 2016 bezig was met het beramen van de moord op zijn vader en het wegmaken van zijn stoffelijk overschot. De verdachte heeft in ieder geval geruime tijd de mogelijkheid gehad zich kalm te beraden op zijn voornemen alvorens hij tot uitvoering overging. Aldus staat voor het hof vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof acht voorts geen begin van contra-indicaties aannemelijk geworden die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan.
Het hof acht op grond van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval het redelijk om aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om zijn vader, [het slachtoffer] , van het leven te beroven en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht derhalve de onder feit 1 tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen.
3.6
Wegvoeren en wegmaken van het lijk
Dat het de verdachte was die na de moord op zijn vader diens stoffelijk overschot heeft vervoerd naar de Zuid-Willemsvaart en het lijk heeft weggemaakt door het vervolgens in het water van de Zuid-Willemsvaart achter te laten, volgt naar het oordeel van het hof uit de bewezenverklaring van de moord zoals hiervoor overwogen en het volstrekt ontbreken van aanwijzingen die duiden op betrokkenheid van (een) ander(en) bij dit feit.
Dat het de verdachte is geweest die het lijk heeft ingepakt teneinde het stoffelijk overschot te vervoeren en vervolgens weg te maken door het in het water te dumpen, vindt steun in de bewijsmiddelen die hierboven zijn opgenomen ter zake van het tenlastegelegde feit 1. Op grond van bovengenoemde onderzoeken, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] was ‘verpakt’ met goederen – steekwagen, dekbedovertrek, deken, vuilniszakken, spanbanden en tape – die afkomstig waren uit zijn eigen woning.
Het hof wijst daarnaast in dit verband in het bijzonder op de omstandigheid dat de verdachte op 29 april 2016 om 16.47 uur met zijn Sony Xperia heeft gezocht op “lijk verzwaren” en een aantal minuten later heeft gezocht op “iemand laten verdwijnen”. [78] Met diezelfde Sony Xperia heeft de verdachte verder de zoektermen “lijk wegwerken”, “hoe een lijk verbergen” en “lijk in water dumpen” geraadpleegd. [79] Het hof stelt vast dat de zoektermen die de verdachte heeft geraadpleegd in nauw verband staan met de wijze waarop en de plek waar het lijk van [het slachtoffer] is aangetroffen.
Het hof wordt ten slotte in zijn overtuiging gesterkt door de onderzoeksresultaten met betrekking tot de visualisatie van de ARS-gegevens van de Mercedes SLK met [kenteken] , waaruit blijkt dat de verdachte in de periode van 2 mei 2016 tot en met 8 mei 2016 vele malen langs de Zuid-Willemsvaart tot aan de rotonde bij de Rochadeweg is gereden, [80] ter hoogte van de plek waar het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] op 19 mei 2016 uit het water werd gehaald.
3.7
Conclusie
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de moord op zijn vader (feit 1 primair) en het wegvoeren en wegmaken van diens lijk (feit 2).
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
een lijk wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zijn 67-jarige vader [het slachtoffer] op brute wijze van het leven beroofd door hem met een stomp voorwerp meermalen op zijn hoofd te slaan. De verdachte heeft het stoffelijk overschot van zijn vader vervolgens verpakt in een deken, een dekbedovertrek en meerdere vuilniszakken en met spanbanden en tape als een voorwerp op een steekwagen gebonden. Dit alles heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plaats waar hij bij uitstek veilig had moeten zijn en door zijn eigen zoon, een persoon waar hij juist veilig bij had moeten zijn. De verdachte heeft echter misbruik gemaakt van de goedheid van zijn vader die hem in huis had genomen, terwijl de verdachte zijn vertrouwen in het verleden meermalen had beschaamd.
Vervolgens heeft de verdachte het stoffelijk overschot van zijn vader naar de Zuid-Willemsvaart vervoerd en het pakket als oud vuil in het water geloosd. Het pakket heeft meerdere dagen en vermoedelijk zelfs weken in het water gelegen tot het op 19 mei 2016 uit het water werd gehaald. De familie en vrienden van het slachtoffer hebben lange tijd in onzekerheid verkeerd over wat er met het slachtoffer was gebeurd.
De koelbloedigheid waarmee de verdachte zijn vader van het leven heeft beroofd en de mensonterende manier waarop hij met zijn stoffelijk overschot is omgegaan, is schrijnend en getuigt van een totaal gebrek aan respect voor de man die hem heeft grootgebracht. Voor de nabestaanden betekent de dood van [het slachtoffer] een zeer pijnlijk en onomkeerbaar verlies van hun (schoon)vader, opa en vriend. Het gebeuren heeft diep ingegrepen in hun leven, zo blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die door [nabestaande] , de zoon van het slachtoffer en de broer van de verdachte, ter terechtzitting in eerste aanleg is voorgelezen. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 18 november 2019 heeft [nabestaande] naar voren gebracht dat dit nog steeds geldt. Door het instellen van hoger beroep door de verdachte worden de nabestaanden wederom geconfronteerd met de feiten en kunnen zij zaken niet afsluiten. Een moord is bovendien schokkend voor de samenleving als geheel en draagt bij aan gevoelens van angst en onveiligheid.
Moord behoort dan ook tot de ernstigste delicten die het Wetboek van Strafrecht kent. Het opzettelijk en met voorbedachte raad benemen van iemands leven is immers de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven. De wetgever heeft voor moord dan ook als maximumstraf een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar vastgesteld.
Daarbij komt dat het hof de verdachte aanrekent dat hij na zijn daad een aantal dagen in de woning van zijn vader, de plaats delict, heeft verbleven en zich de auto en diverse betaalmiddelen van zijn vader heeft toegeëigend en gebruikt. Met het geld van zijn vader heeft de verdachte onder andere een schuld afgelost. Enig teken van berouw over zijn daad kan het hof uit dit handelen niet afleiden, integendeel.
Bovendien heeft de verdachte op geraffineerde wijze getracht zijn sporen uit te wissen door een dwaalspoor uit te zetten. De verdachte heeft immers tegenover de politie en anderen verklaard dat zijn vader diens woning voor enkele dagen of weken had verlaten voor een afspraak met een vrouw die hij via een datingsite had leren kennen. Om zijn verhaal kracht bij te zetten heeft de verdachte chatsessies in de laptop van zijn vader gewijzigd, zodat de gegevens van de vrouw waarmee zijn vader chatte overeenkwamen met zijn verklaring dat de vrouw advocaat zou zijn en uit Budel zou komen. Verder heeft de verdachte aan de chatsessies een telefoonnummer toegevoegd, zodat het erop zou lijken dat zijn vader via zijn mobiele telefoon contact met de vrouw onderhield en de afspraak met haar maakte. De verdachte heeft deze chatsessies aan de politie overhandigd en zodoende getracht de politie op een verkeerd spoor te zetten.
Voorts weegt het hof bij het bepalen van de op te leggen straf mee dat de verdachte geen enkele duidelijkheid heeft verschaft over zijn handelen. De verdachte heeft daarmee geen berouw getoond en geen enkele verantwoordelijk genomen voor zijn daad. Het hof leidt uit de feiten en omstandigheden af dat het geld en de bezittingen van zijn vader de reden waren om tot een dergelijke daad over te gaan. Dit maakt het onbegrip over de moord en daarmee het verdriet voor de nabestaanden des te groter.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2020, betrekking hebbend op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van onder meer vermogensdelicten, doch niet ter zake van soortgelijke feiten als de onderhavige.
Voorts heeft het hof kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 28 juli 2016 en het reclasseringsadvies d.d. 23 augustus 2016. Uit het onderzoek door [klinisch psycholoog] is niet gebleken van aanwijzingen dat de verdachte lijdende is aan een stoornis of sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De feiten kunnen hem om die reden volledig worden toegerekend. De reclassering heeft zich in verband met de ontkennende houding van de verdachte onthouden van een strafadvies en acht toezicht, gelet op de te verwachten straf, niet geïndiceerd.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, met het oog op een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet worden volstaan met een andersoortige of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor zeer lange duur met zich brengt. Gelet op de wijze waarop de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan en zijn handelen na afloop van de door hem gepleegde daden, alsmede het feit dat het slachtoffer zijn bloedeigen vader is, is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof zal aan de verdachte opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep overweegt het hof het volgende. Als uitgangspunt heeft in deze zaak, waarin de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert, te gelden dat in deze procesfase het geding met een einduitspraak behoort te zijn afgerond binnen 16 maanden nadat het rechtsmiddel is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat bij akte van 22 september 2017 van de zijde van de verdediging hoger beroep is ingesteld. Het hof zal bij arrest van heden – 15 oktober 2020 – einduitspraak doen. De in beginsel geldende termijn van 16 maanden is daarmee in geruime mate overschreden.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
In de onderhavige zaak wordt de verdachte van een zeer ernstig strafbaar feit beschuldigd. Het betreft een zeer omvangrijk dossier waarin resultaten van verscheidene onderzoeken zijn neergelegd. De zaak heeft in hoger beroep op 7 november 2017 voor het eerst op zitting gestaan. Op die datum was het volledige dossier nog niet binnengekomen bij het hof en ook op de terechtzitting van het hof van 23 januari 2018 bleek dat het geval. Het hof heeft vervolgens op de terechtzitting van 17 april 2018 naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van de verdediging beslist [deskundige 1] , [deskundige 2] , [deskundige 3] en [deskundige 4] te benoemen als deskundigen teneinde aanvullende rapporten op te maken ter beantwoording van door de verdediging en het openbaar ministerie te formuleren vragen. Voorts heeft het hof bij die gelegenheid het verzoek van de verdediging tot het horen van in totaal 12 getuigen toegewezen. Ook heeft het hof positief beslist op het verzoek van de verdediging strekkende tot onderzoek in verband met de anonieme brief en het verzoek tot het laten verrichten van vergelijkend DNA-onderzoek naar een haar die is aangetroffen op de tape. Tot slot heeft het hof op die terechtzitting de advocaat-generaal – naar aanleiding van daartoe strekkende verzoeken van de verdediging – opdracht gegeven aanvullende processen-verbaal te laten opmaken over onder andere metingen in het mobiele netwerk, bloedsporen en lumiscene onderzoek. Voorts zijn op de terechtzitting van 30 november 2018 (aanvullende) onderzoekswensen van de verdediging toegewezen. Deze verhoren en (nadere) onderzoeken hebben, zoals was te verwachten, geruime tijd in beslag genomen. Het dossier was uiteindelijk gereed voor inhoudelijke behandeling op 18 november 2019. Op die terechtzitting is de zaak inhoudelijk behandeld en heeft de verdediging een (herhaald) verzoek gedaan tot onderzoek aan de Sony Xperia van de verdachte. Bij tussenarrest d.d. 2 december 2019 heeft het hof beslist dat de zaak zal worden aangehouden teneinde onder meer het door de verdediging verzochte onderzoek te laten verrichten. Het rapport met de resultaten van dat onderzoek is op 25 mei 2020 binnengekomen. Op 2 juni 2020 stond de zaak wederom voor inhoudelijke behandeling gepland. Bij die gelegenheid heeft de verdachte het hof gewraakt. Bij beslissing d.d. 2 juli 2020 is het verzoek tot wraking van de raadsheren afgewezen en is bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. Op 1 oktober 2020 heeft de voortgezette inhoudelijke behandeling van de zaak plaatsgevonden. Het hof zal bij arrest van heden – 15 oktober 2020 – einduitspraak doen.
Het hof is van oordeel dat de verzoeken van de verdediging (telkens) hebben geleid tot vertraging in de afdoening van de zaak. Het hof stelt vast dat de verdachte en zijn raadsman derhalve een zeer grote invloed hebben gehad op het procesverloop. Het staat de verdediging vrij ten volle gebruik te maken van alle strafprocessuele rechten, doch het hof is van oordeel dat de termijn die hiermee is verstreken volledig voor rekening van de verdachte dient te komen. Het hof zal daarom geen gevolgen verbinden aan de overschrijding van de in de regel geldende termijn van 16 maanden en volstaan met oplegging van de hierboven genoemde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 15 oktober 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar het einddossier, wordt bedoeld het proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten, van de politie Oost-Brabant, [onderzoek] , aantal doorgenummerde pagina’s 1453.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2016, pg. 211-214 (einddossier map 1).
3.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 juni 2016, pg. 221-264 (forensisch dossier map 1).
4.Verslag van [schouwarts] d.d. 19 mei 2016, pg. 215-216 (einddossier map 1).
5.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 maart 2017, pg. 2-20 (forensisch dossier map 1).
6.NFI-rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood door [deskundige 1] , arts en patholoog, d.d. 21 augustus 2016, pg. 217-232 (einddossier map 1).
7.Rapport radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood door [deskundige 2] d.d. 20 september 2016, pg. 54-68 (forensisch dossier map 1).
8.NFI-rapport microsporenonderzoek aan schedeldelen naar aanleiding van het aantreffen van een lichaam in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 3] d.d. 18 oktober 2016, pg. 139-144 (forensisch dossier map 1).
9.NFI-rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood door [deskundige 1] , arts en patholoog, d.d. 21 augustus 2016, pg. 217-232 (einddossier map 1).
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2016, pg. 250-253 (einddossier map 1).
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2016, pg. 130-133 (einddossier map 1).
12.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 18 mei 2016, pg. 276-277 (einddossier map 1).
13.Proces-verbaal van verhoor [getuige 4] d.d. 18 mei 2016, pg. 274-275 (einddossier map 1).
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] d.d. 20 juli 2016, pg. 444-450 (einddossier map 1).
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] d.d. 17 mei 2016, pg. 258-261 (einddossier map 1).
16.Proces-verbaal van 2e verhoor [verdachte] d.d. 26 mei 2016, pg. 985-997 (einddossier map 3).
17.Proces-verbaal van 1e verhoor [verdachte] d.d. 25 mei 2016, pg. 979-984 (einddossier map 3).
18.Proces-verbaal van 4e verhoor [verdachte] d.d. 6 juni 2016, pg. 1056-1071 (einddossier map 3).
19.Proces-verbaal van 1e verhoor [verdachte] d.d. 25 mei 2016, pg. 979-984 (einddossier map 3).
20.Proces-verbaal van verhoor [getuige 13] d.d. 14 juli 2016, pg. 1396-1403 (einddossier map 3) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2016, pg. 1404-1410 (einddossier map 3).
21.Proces-verbaal internetonderzoek foto’s TGO [onderzoek] d.d. 8 november 2016, pg. 1376-1395 (einddossier map 3).
22.Proces-verbaal van verhoor [getuige 13] d.d. 14 juli 2016, pg. 1396-1403 (einddossier map 3) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2016, pg. 1404-1410 (einddossier map 3).
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 mei 2016, pg. 293-308 (einddossier map 1).
24.Proces-verbaal onderzoek documenten [bestand] d.d. 11 juli 2016, pg. 1411-1418 (einddossier map 3).
25.NFI-rapport digitaal onderzoek aan een telefoon en computer naar aanleiding van een levensdelict te Helmond in de periode 30 april 2016-19 mei 2016 door [rapporteur] , d.d. 25 mei 2020.
26.Proces-verbaal van 3e verhoor [verdachte] d.d. 31 mei 2016, pg. 1000-1055 (einddossier map 3).
27.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2016, pg. 1404-1410 (einddossier map 3).
28.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 12 juli 2016, met als bijlage een lijst van inbeslaggenomen goederen, pg. 329-333 (einddossier map 1).
29.Proces-verbaal van 2e verhoor [verdachte] d.d. 26 mei 2016, pg. 985-997 (einddossier map 3).
30.Proces-verbaal van 1e verhoor [verdachte] d.d. 25 mei 2016, pg. 979-984 (einddossier map 3).
31.Proces-verbaal van 8e verhoor [verdachte] d.d. 21 juli 2016, pg. 1227-1274 (einddossier map 3).
32.Proces-verbaal van bevindingen bezoek [huisartsenpraktijk] d.d. 16 juni 2016, pg. 876 (einddossier map 2).
33.Proces-verbaal van verhoor [getuige 7] d.d. 15 juni 2016, pg. 877-883 (einddossier map 2).
34.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2016, pg. 1404-1410 (einddossier map 3).
35.Proces-verbaal van 2e verhoor [verdachte] d.d. 26 mei 2016, pg. 985-997 (einddossier map 3).
36.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 6 juni 2016, pg. 745-752 (einddossier map 2) en proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 juni 2016, pg. 221-264 (forensisch dossier map 1).
37.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 29 juni 2016, pg. 25-38 (forensisch dossier map 1).
38.Proces-verbaal biologisch vooronderzoek d.d. 13 juni 2016, pg. 205-209 (forensisch dossier map 1) en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] d.d. 6 juni 2016, pg. 755-756 (einddossier map 2).
39.Proces-verbaal van verhoor [getuige 8] d.d. 11 juli 2016, pg. 625-627 (einddossier map 2).
40.Proces-verbaal van verhoor [getuige 9] d.d. 18 mei 2016 (einddossier map 1) en proces-verbaal van verhoor [getuige 2] d.d. 24 mei 2016, pg. 464-472 (einddossier map 2).
41.Proces-verbaal van verhoor [getuige 14] d.d. 20 mei 2016, pg. 370-373 (einddossier map 1), proces-verbaal [getuige 15] d.d. 20 mei 2016, pg. 374-376 (einddossier map 1), proces-verbaal [getuige 16] d.d. 20 mei 2016, pg. 377-378 (einddossier map 1) en proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 mei 2016, pg. 380 (einddossier map 1).
42.Proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 20 juni 2016, pg. 221-264 (forensisch dossier map 1).
43.Proces-verbaal van verhoor [getuige 10] d.d. 30 juni 2016, pg. 482-491 (einddossier map 2).
44.NFI-rapport vergelijkend vezelonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 5] d.d. 26 september 2016, pg. 746-755 (forensisch dossier map 2).
45.Proces-verbaal sporenonderzoek [het adres van het slachtoffer] 26 mei 2016 d.d. 30 juli 2016, pg. 618-634 (forensisch dossier map 2).
46.Proces-verbaal sporenonderzoek woning [het adres van het slachtoffer] (dag 2) d.d. 24 juni 2016, pg. 403-432 (forensisch dossier map 2).
47.NFI-rapport vergelijkend vezelonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 5] d.d. 26 januari 2017, pg. 1411-1422 (forensisch dossier map 4).
48.Het NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 6] d.d. 8 november 2016, pg. 1284-1286 (forensisch dossier map 4).
49.NFI-rapport aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 6] d.d. 7 februari 2017, pg. 1169-1172 (forensisch dossier map 4).
50.NFI-rapport vergelijkend vezelonderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 5] d.d. 26 januari 2017, pg. 1411-1422 (forensisch dossier map 4).
51.NFI-rapport vergelijkend kunststof onderzoek aan blauwe vuilniszakken naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot op 19 mei 2016 te Helmond door [deskundige 7] d.d. 24 november 2016, pg. 1252-1259 (forensisch dossier map 4).
52.NFI-rapport soucheonderzoek aan tape naar aanleiding van het aantreffen van een stoffelijk overschot op 19 mei 2016 te Helmond door [deskundige 8] d.d. 18 januari 2017, pg. 1469-1477 (forensisch dossier map 4).
53.NFI-rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [het slachtoffer] in Helmond op 19 mei 2016 door [deskundige 6] d.d. 7 februari 2017, pg. 713-720 (forensisch dossier map 2).
54.Deskundigenrapport betreffende linguïstisch tekstonderzoek door [deskundige 9] d.d. 5 februari 2019.
55.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2016, pg. 884-888 (einddossier map 2).
56.Proces-verbaal uitwerken gesprek ABN-AMRO d.d. 13 juli 2016, pg. 832-834 (einddossier map 2).
57.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 21 juni 2016, pg. 826-830 (einddossier map 2) en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 mei 2016, pg. 1056-1071 (einddossier map 3).
58.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juni 2016, pg. 884-888 (einddossier map 2).
59.Proces-verbaal sporenonderzoek [het adres van het slachtoffer] 25 mei 2016 d.d. 30 juli 2016, pg. 605-615 (forensisch dossier map 2).
60.Proces-verbaal van 5e verhoor verdachte d.d. 9 juni 2016, pg. 1072-1172 (einddossier map 3).
61.Proces-verbaal van verhoor [getuige 9] d.d. 18 mei 2016, pg. 286-288 (einddossier map 1).
62.Proces-verbaal van verhoor [getuige 10] d.d. 13 juni 2016, pg. 476-479 (einddossier map 2).
63.Proces-verbaal van verhoor [getuige 11] d.d. 22 mei 2016, pg. 583-590 (einddossier map 2).
64.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 mei 2016, pg. 250-253 (einddossier map 1).
65.Proces-verbaal van verhoor [getuige 12] d.d. 15 juni 2016, pg. 661-675 (einddossier map 2).
66.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens d.d. 25 mei 2016, pg. 836-843 (einddossier map 2).
67.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2016, pg. 909-928 (einddossier map 2).
68.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016, pg. 955-961 (einddossier map 2).
69.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2016, pg. 909-928 (einddossier map 2).
70.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016, pg. 955-961 (einddossier map 2).
71.NFI-rapport digitaal onderzoek aan een telefoon en computer naar aanleiding van een levensdelict te Helmond in de periode 30 april 2016-19 mei 2016, door [rapporteur] , d.d. 25 mei 2020.
72.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 oktober 2016, pg. 962-963 (einddossier map 2).
73.NFI-rapport digitaal onderzoek aan een telefoon en computer naar aanleiding van een levensdelict te Helmond in de periode 30 april 2016-19 mei 2016, door [rapporteur] , d.d. 25 mei 2020.
74.Proces-verbaal sporenonderzoek vuilniszak d.d. 25 mei 2016, pg. 1019-1048 (forensisch dossier map 3).
75.NFI-rapport digitaal onderzoek aan een telefoon en computer naar aanleiding van een levensdelict te Helmond in de periode 30 april 2016-19 mei 2016, door [rapporteur] , d.d. 25 mei 2020.
76.NFI-rapport digitaal onderzoek aan een telefoon en computer naar aanleiding van een levensdelict te Helmond in de periode 30 april 2016-19 mei 2016, door [rapporteur] , d.d. 25 mei 2020.
77.NFI-rapport digitaal onderzoek aan een telefoon en computer naar aanleiding van een levensdelict te Helmond in de periode 30 april 2016-19 mei 2016, door [rapporteur] , d.d. 25 mei 2020.
78.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2016, pg. 909-928 (einddossier map 2).
79.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2016, pg. 955-961 (einddossier map 2).
80.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2016, pg. 760-778 (einddossier map 2).