ECLI:NL:GHSHE:2020:312

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
19/00107
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen WOZ-beschikking door erfgenamen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking. De heffingsambtenaar had een WOZ-beschikking afgegeven op naam van 'de erven', waarna een van de erven bezwaar maakte. De heffingsambtenaar eiste een machtiging van alle erfgenamen en een verklaring van erfrecht, en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk toen deze niet werden verstrekt. Zowel de Rechtbank als het Hof oordeelden dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof benadrukte dat wanneer een WOZ-beschikking op naam van 'de erven' is gesteld, elke erfgenaam afzonderlijk als belanghebbende kan optreden, maar dat een individuele erfgenaam een volmacht van alle erfgenamen moet hebben om namens hen bezwaar te maken. In dit geval was de overgelegde volmacht slechts ondertekend door de echtgenote van de erflater, wat niet voldeed aan de vereisten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00107
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbenden]
te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbenden,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2018, nummer SHE 18/469 in het geding tussen
belanghebbenden,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer,
hierna: de Heffingsambtenaar,
inzake na te melden beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbenden is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2016 is vastgesteld op € 270.000 voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 (de beschikking). De beschikking is op hetzelfde aanslagbiljet vermeld als de aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2017 (de aanslag ozb). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij uitspraak op bezwaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 november 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbenden [gemachtigde] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
[erflater] (hierna: erflater) was tot aan zijn overlijden eigenaar van de woning. Erflater heeft bij testament van 15 november 2011 over zijn nalatenschap beschikt. Daarin worden zijn echtgenote, [de vrouw] en zijn zoon [de zoon] genoemd als erfgenamen.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft belanghebbenden verzocht een machtiging te sturen die namens alle erven is ondertekend met een verklaring van erfrecht waaruit blijkt wie de erfgenamen zijn. Belanghebbenden hebben een machtiging toegezonden, die is ondertekend door alleen de echtgenote van erflater. Bij brief van 6 juni 2017 hebben belanghebbenden ook het eerdergenoemde testament van erflater toegezonden. Per e-mail van 8 juni 2017 heeft de Heffingsambtenaar een derde termijn gegeven waarin is vermeld dat, indien de gevraagde gegevens niet zijn ontvangen vóór 14 juni 2017, het bezwaar niet-ontvankelijk wordt verklaard.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbenden ontvankelijk in bezwaar waren.
Belanghebbenden zijn van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben partijen hun standpunt nader toegelicht.
3.3.
Belanghebbenden concluderen tot ontvankelijkverklaring van het bezwaar, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en terugwijzing naar de Heffingsambtenaar voor een inhoudelijke behandeling. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Artikel 26a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt (voor zover hier van belang) dat beroep kan worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd, (…) en degene tot wie de beschikking zich richt. Artikel 26a, lid 2, AWR bepaalt vervolgens dat ook degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de aanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft, beroep kan instellen. Doordat in artikel 30, lid 1, Wet WOZ is bepaald dat artikel 26a, lid 2, AWR van overeenkomstige toepassing is met betrekking tot de waardebepaling en waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV van de Wet WOZ, kan onder omstandigheden de echtgenoot van degene tot wie de waardebeschikking is gericht zelf bezwaar maken tegen die beschikking (zie HR 19 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1668).
4.2.
In een geval waarin de WOZ-beschikking op naam is gesteld van “de erven” is beschikking gericht aan erfgenamen gezamenlijk. Dat betekent naar het oordeel van het Hof dat iedere erfgenaam afzonderlijk als belanghebbende tegen de beschikking kan opkomen maar ook dat de erfgenamen gezamenlijk rechtsmiddelen kunnen instellen. Wanneer in dit geval een individuele erfgenaam namens de erfgenamen gezamenlijk (“de erven”) optreedt zal deze erfgenaam moeten beschikken over een volmacht van alle erfgenamen. Anders loopt hij het risico op niet-ontvankelijkverklaring wegens een ontoereikende volmacht. Het Hof merkt op, dat deze situatie moet worden onderscheiden van de situatie, dat een erfgenaam (uitsluitend) namens zichzelf rechtsmiddelen aanwendt tegen een op naam van “de erven” gestelde WOZ-beschikking.
4.3.
In dit geval is namens [belanghebbenden] bezwaar gemaakt en beroep aangetekend. In bezwaar is een volmacht overgelegd die alleen is ondertekend door de echtgenote [de vrouw] , ook is het testament overgelegd waarin erflater heeft beschikt over zijn nalatenschap. De Heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase gevraagd om een machtiging die door alle erfgenamen is opgesteld en om een verklaring van erfrecht omdat hij wilde vaststellen of het bezwaar is ingesteld door iemand die daartoe gemachtigd is door alle erfgenamen.
4.4.
De Rechtbank heeft hierover het volgende geoordeeld:
“9. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder om een verklaring van erfrecht als bedoeld in de artikelen 4:187 en 4:188 van het Burgerlijk Wetboek heeft kunnen vragen, nu verweerder op basis daarvan onder meer kan vaststellen wie dc erfgenamen zijn en of sprake is van een geldig testament, Verweerder hoefde dan ook geen genoegen te nemen met het overgelegde testament ven 15 november 2011. Hoewel een verklaring van erfrecht geen dwingend bewijs van erfgenaamschap hoeft op te leveren, neemt dit niet weg dat verweerder naar een verklaring van erfrecht mag vragen en een dergelijke notariële akte eventueel in combinatie met ander bewijs - als uitgangspunt kan nemen bij zijn beoordeling wie gerechtigd zijn bezwaar te maken. Eisers hebben tot slot niet aannemelijk gemaakt dat het overleggen van een verklaring van erfrecht in hun situatie een hoge drempel heeft opgeleverd om bezwaar te maken,
10. Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk geworden dat eisers de gemachtigde binnen de gegeven hersteltermijn hebben gemachtigd namens hen het bezwaar in te stellen. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb.”.
Het Hof onderschrijft deze oordelen van de Rechtbank en maakt die tot de zijne. Het Hof voegt daaraan toe dat uit het arrest van de Hoge Raad van 21 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1706 volgt dat bij een namens “de erven” ingesteld rechtsmiddel deze voorwaarde aan de machtiging mag worden gesteld. Het betoog van belanghebbende dat dit te bezwaarlijk is, faalt daarom.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbenden het door hen betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
-
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 30 januari 2020 door J.M. van der Vegt, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.