Uitspraak
[X]te
[Z]ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 7 april 2017, nr. SGR 16/1325 V, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 september 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 17/02407. Het beroep in cassatie was ingesteld namens de erfgenamen van [A], die gewoond hebben te [Z]. De zaak betreft een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 7 april 2017, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen aan de orde was.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. De griffier van de Hoge Raad had op 28 mei 2018 een verzoek gedaan aan de indiener van het beroepschrift om binnen vier weken een verklaring van erfrecht en een door alle erfgenamen getekende volmacht over te leggen. De indiener heeft echter niet aan dit verzoek voldaan, waardoor de Hoge Raad niet kon vaststellen dat het beroep in cassatie bevoegdelijk was ingesteld.
Om deze reden heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens zijn er geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren van de Hoge Raad, met J. Wortel als voorzitter.