Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
manheeft drie grieven aangevoerd tegen de beschikkingen van 18 november 2015, 24 april 2017 en 31 juli 2018. Zijn grieven zien op de correcties op de kapitaalposities van partijen ter zake van de arbeidsvergoeding (grief 1), de pluimveerechten (grief 2) en het stuk grond van 1,4911 ha dat in 1998 is aangekocht (hierna: stuk grond 1998, grief 3). De man is ook in hoger beroep gekomen van de tussenbeschikking van 30 augustus 2017, maar omdat hij geen grieven heeft gericht tegen die beschikking, zal hij in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
manverzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens:
vrouwheeft in het principaal hoger beroep verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans dit beroep af te wijzen.
vrouwheeft incidenteel appel ingesteld tegen de (eind)beschikking van 31 juli 2018. Zij heeft daarbij vier grieven aangevoerd. Haar grieven zien op ‘uitgangspunt slotbalans voor afwikkeling’ (grief 1), ‘rapport [naam 1] ’ (grief 2), ‘kostenposten’ (grief 3) en ‘vergoeding gebruik woning en bedrijfspand’ (grief 4).
5.De motivering van de beslissing
vrouween aantal bezwaren naar voren gebracht tegen het deskundigenrapport dat door de rechtbank tot uitgangspunt is genomen voor de vaststelling van de slotbalans van de maatschap.
rechtbankheeft in de beschikking van 18 november 2015 (in rov. 2.3.16.) het volgende overwogen:
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft in de (tussen)beschikking van 24 april 2017 overwogen dat zij haar in de (tussen)beschikking van 18 november 2015 genomen beslissing dat ten aanzien van de pluimveerechten er geen correctie hoeft plaats te vinden in de slotbalans, zal heroverwegen. Het hof begrijpt hieruit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat er ten aanzien van de pluimveerechten wel een correctie in de slotbalans dient te plaats te vinden.
manhoudt, samengevat, in dat de rechtbank ten onrechte de slotbalans van de maatschap heeft gecorrigeerd ter zake van de pluimveerechten. Ter toelichting op zijn grief voert de man het volgende aan.
vrouwheeft hiertegen het volgende aangevoerd.
het gebruik en genotvan de onroerende zaken en productierechten (die in 1987 van overheidswege zijn omgezet naar mestproductierechten en in 2001 naar pluimveerechten) ingebracht. Bewust is niet gekozen voor een inbreng van de volle of economische eigendom overeenkomstig art. 5 lid 1 sub a. Dat met de inbreng overeenkomstig art. 5 lid 1 sub b de inbreng van het zuiver genot wordt bedoeld en niet de economische eigendom, kan ook nog daaruit worden afgeleid dat deze discussie ter zake van de woning niet speelt (terwijl die ook krachtens lid 1 sub b is ingebracht) en uit het feit dat de productierechten ontbreken in de jaarstukken. Voor zover in de jaarstukken wel melding van de productierechten wordt gemaakt, betreft dit, anders dan de man stelt, enkel de mededeling dat de maatschap gebruik maakt van de aldaar genoemde
hoeveelheid(niet de
waarde)productierechten. Ten aanzien van de jaarstukken over het gebroken boekjaar 1 januari tot en met 30 september 2007 waarin wel een waarde van de pluimveerechten is opgenomen, geldt dat deze uitgelegd dienen te worden binnen de context dat de man het bedrijf zou overnemen. De man zou dan wel voor de productierechten moeten betalen. Deze situatie is echter geen werkelijkheid geworden.
hofoverweegt als volgt.
Ook de stelling dat de vrouw voor de inbreng van de productierechten is gecrediteerd, hetgeen een aanwijzing ervoor is dat de economische eigendom in de maatschap is ingebracht, heeft de vrouw voldoende gemotiveerd weersproken. Ook van die stelling heeft de man geen bewijs aangeboden.
rechtbankheeft in de beschikking van 31 juli 2018 ten aanzien van het stuk grond 1998 het volgende overwogen (waar de rechtbank het jaartal 1996 noemt, begrijpt het hof: 1998 en waar de rechtbank het heeft over de VOF begrijpt het hof: de maatschap):
man. Volgens hem is van de zijde van de vrouw een vergissing gemaakt. Anders dan de vrouw stelt, ziet de opbrengst van € 70.500,-- niet op het stuk grond 1998, zijnde 1,4911 ha cultuurgrond. Het stuk grond 1998 is door ruilverkaveling verworden tot een grootte van 1,4705 ha. De grond behoorde aan de vrouw toe en is door haar ingebracht in de maatschap. In de opstelling van de deskundige is de boekwaarde van die grond op juiste wijze in de kapitaalposities van partijen verwerkt. Een correctie daarop behoeft dus niet plaats te vinden.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwhoudt in dat de deskundige bij de verdeling van de opbrengst van de onroerende zaken het taxatierapport van [naam 1] Advies van 11 september 2007 tot uitgangspunt had moeten nemen en niet de notariële akte van levering van 28 november 2014. Ter toelichting op haar grief voert de vrouw, samengevat, het volgende aan (waar zij het heeft over de VOF begrijpt het hof: maatschap).
manheeft daartegen het volgende aangevoerd.
hofbegrijpt de grief van de vrouw aldus dat zij grieft tegen de peildatum voor de waardebepaling van de onroerende zaken. Blijkens art. 12 lid 1 van de maatschapsovereenkomst wordt bij het eindigen van de maatschap naar de toestand van het tijdstip van beëindiging een balans opgemaakt en worden op deze balans de bezittingen en schulden van de maatschap voor de werkelijke waarde opgenomen.
rechtbankheeft in de bestreden eindbeschikking van 31 juli 2018 overwogen dat zij ten aanzien van energielasten en de kosten [naam 2] en de nota van de notaris, gelet op de beargumentering van de deskundige geen aanleiding ziet een correctie uit te voeren (rov. 2.2.3.).
vrouw. Ter toelichting op haar grief voert zij het volgende aan.
manheeft verweer gevoerd. Volgens hem is er met betrekking tot de energielasten, de kosten van [naam 2] en de nota van de notaris geen aanleiding tot het aanbrengen van een correctie op de slotbalans. Hij voert daartoe het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft met betrekking tot de vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning het volgende overwogen (in rov. 2.2.3.):
vrouw. Ter toelichting op haar grief voert zij het volgende aan.
manheeft daartegen het volgende aangevoerd.
hofstelt vast dat de woning niet gemeenschappelijk was, maar alleen in eigendom toebehoorde aan de vrouw, zodat voor zover de vrouw een beroep heeft willen doen op art. 3:169 BW (dat betrekking heeft op deelgenoten), dit beroep niet opgaat.