ECLI:NL:GHSHE:2020:240

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
19/00260
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 april 2019, waarin de waarde van een onroerende zaak en de bijbehorende aanslag onroerende-zaakbelastingen zijn vastgesteld. De Heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand had de waarde van de woning vastgesteld op € 226.000 per 1 januari 2017, maar na bezwaar van belanghebbende werd deze waarde verlaagd naar € 185.000. Belanghebbende verzocht om vergoeding van proceskosten, waaronder verletkosten, die hij had gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank. Het Hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de Rechtbank de kostenvergoeding niet correct had vastgesteld. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een hogere vergoeding voor verletkosten, maar niet voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, omdat niet was aangetoond dat hij deze had ontvangen. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd voor wat betreft de proceskostenvergoeding en de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de kosten van het geding bij de Rechtbank en het griffierecht voor het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00260
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 19 april 2019, nummer BRE 18/2973, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Loon op Zand,
hierna: de Heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2017 (hierna: de waardepeildatum), vastgesteld voor het kalenderjaar 2018 op € 226.000. In het desbetreffende geschrift is ook de aanslag onroerende-zaakbelastingen eigenaar 2018 (hierna: de aanslag), aanslagnummer [aanslagnummer] bekend gemaakt. Bij de uitspraken op bezwaar van 25 april 2018 heeft de Heffingsambtenaar de waarde en de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is tegen deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 december 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is (mede) gebruiker en genothebbende krachtens eigendom van de woning.
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 5 mei 2018, binnengekomen bij de Rechtbank op 8 mei 2018, zelf een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar. Op 4 juli 2018 heeft een gemeentelijk taxateur de woning bezocht. Op 12 juli en 17 juli 2018 heeft belanghebbende persoonlijk telefonisch overleg gevoerd met de Heffingsambtenaar. Tijdens het laatste gesprek werden belanghebbende en de Heffingsambtenaar het eens over de waardering van de woning op € 185.000. Bij de zitting van de Rechtbank was belanghebbende zonder professionele rechtsbijstandverlener aanwezig.
2.3.
Belanghebbende is in dienst bij [bedrijf 1] te [plaats 1] en volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is hij zelfstandige in E-bouwmanagement. Daarnaast verricht hij werkzaamheden voor [bedrijf 2] te [plaats 2] .
2.4.
Belanghebbende heeft op 7 maart 2019 het formulier proceskosten bij de Rechtbank ingeleverd. Hierin verzoekt belanghebbende om vergoeding van de volgende kosten:
Reis- en verblijfkosten € 34,80
Verletkosten € 1.628
Verschotten € 117,75
Andere kosten € 781,66
De verletkosten zien op verlet vanwege de bezorging van het beroepschrift bij de Rechtbank, vanwege het aanwezig zijn bij de gemeentelijke taxatie van de woning en vanwege het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank. De ‘andere kosten’ betreffen kosten van taxatie en van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Onder ‘verschotten’ heeft belanghebbende de vermindering van de aanslag en het griffierecht opgenomen.
2.5.
De Rechtbank heeft overeenkomstig het gelijkluidend standpunt van partijen de WOZ-waarde van de woning verminderd tot € 185.000 en ook de aanslag overeenkomstig de WOZ-waarde verminderd. Het beroep van belanghebbende is daarom gegrond verklaard en de Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 16 en hem gelast tot vergoeding van het griffierecht.
2.6.
Tot de stukken van het geding behoren e-mails tussen belanghebbende en [A] van 29 april 2018 en van 19 en 23 augustus 2018.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is uitsluitend de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaar- en de beroepsfase. Belanghebbende bepleit een vergoeding van verletkosten, en andere kosten overeenkomstig het formulier proceskosten (zie 2.4) en vergoeding van reiskosten op basis van openbaar vervoer. De Heffingsambtenaar sluit zich aan bij het oordeel van de Rechtbank.
Niet in geschil is dat de door belanghebbende onder het hoofd ‘verschotten’ opgevoerde kosten geen proceskosten vormen.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen daaraan, zakelijk weergegeven en voor zover van belang, nog het volgende toegevoegd:
Belanghebbende stelt dat er diverse geschilpunten zijn met de gemeente Loon op Zand en dat hij open staat voor mediation en dat hij in het verleden ook om mediation heeft verzocht omdat hij zich niet gehoord voelt door de gemeente. De Heffingsambtenaar geeft aan dat hij met de betreffende afdeling contact zal opnemen en mee zal delen dat belanghebbende met ze in gesprek wil om de diverse geschilpunten op te lossen.

4.Gronden

Vooraf
4.1.
Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de Rechtbank vooringenomen is omdat naast de Heffingsambtenaar een taxateur werd toegelaten terwijl die binnen de 10‑dagen termijn was aangemeld. Naar het oordeel van het Hof past de beslissing van de Rechtbank binnen de eisen van een goede procesorde. Van vooringenomenheid, wat daar verder ook van zij, is dan ook geen sprake.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de kosten die door hem in de bezwaarfase zijn gemaakt voor vergoeding in aanmerking komen omdat het verzoek ex artikel 7:15 Awb naar zijn oordeel tijdig is gedaan.
4.3.
Belanghebbende stelt zich verder op het standpunt dat meer kosten voor vergoeding in aanmerking komen dan waar de Heffingsambtenaar toe is veroordeeld door de Rechtbank omdat de kosten voor de inschakeling van een 'no-cure-no-pay' –bureau en taxatiekosten volgens hem eveneens voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is geen, althans onvoldoende, rekening gehouden met verletkosten.
4.4.
Belanghebbende stelt bovendien recht te hebben op een hogere vergoeding voor de reiskosten omdat meer kosten zijn gemaakt dan waartoe de Heffingsambtenaar is veroordeeld door de Rechtbank.
4.5.
De Heffingsambtenaar heeft zich op het standpunt gesteld, dat belanghebbende pas bij het indienen van het beroepschrift bij de Rechtbank op 5 mei 2018 voor het eerst een verzoek om onkostenvergoeding heeft ingediend en dat daarom geen beroep kan worden gedaan op kostenvergoeding ex artikel 7:15 Awb.
4.6.
De Heffingsambtenaar stelt zich daarnaast op het standpunt dat blijkens het dossier contact is geweest met [A] maar dat verder op geen enkele wijze is gebleken dat een derde beroepsmatig rechtsbijstand heeft verleend nu geen volmacht is overgelegd en alle processtukken door belanghebbende zelf zijn ingediend.
4.7.
De Heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen verletkosten zijn aangetoond. Als er al verletkosten voor vergoeding in aanmerking zouden komen, dan zijn volgens de Heffingsambtenaar die kosten tot een veel te hoog bedrag berekend door belanghebbende omdat het aantal opgevoerde verleturen niet als redelijk is te beschouwen.
4.8.
Het Hof overweegt dat belanghebbende bij brief van 11 maart 2018 bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ beschikking van 28 februari 2018. In deze brief is geen verzoek gedaan om kostenvergoeding. Een verzoek om vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte kosten moet op grond van artikel 7:15 Awb worden gedaan vóórdat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Niet is komen vast te staan dat belanghebbende vóór 25 april 2018 een verzoek ex artikel 7:15 Awb heeft gedaan. Het Hof oordeelt dan ook dat het verzoek niet tijdig is gedaan. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het gelijk op dit punt is aan de Heffingsambtenaar.
4.9.
Op grond van artikel 8:75 Awb is de bestuursrechter bevoegd een partij te veroordelen in de proceskosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep moet maken. Deze kosten worden vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit). Op grond van artikel 1 Besluit behoren de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot die kosten. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Besluit dient daarbij sprake te zijn van ‘bijstand’ of vertegenwoordiging’ in de zin van artikel 8:24 Awb. Verder moet vaststaan dat de kosten van die rechtsbijstand op de partij drukken. Het Hof oordeelt dat niet is komen vast te staan dat belanghebbende beroepsmatig verleende rechtsbijstand heeft genoten (die voor vergoeding in aanmerking komt) en verwijst daarbij naar de in 2.2. vermelde feiten. Omdat geen sprake is van door een derde verrichte proceshandelingen moet het verzoek van belanghebbende worden afgewezen (vgl. Hoge Raad 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2782). De enkele verwijzing van belanghebbende naar telefoongesprekken die hij gevoerd zou hebben met een ‘no cure no pay’- bureau en naar de e‑mailwisseling met [A] zijn onvoldoende voor een andersluidend oordeel. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank daarom op goede gronden heeft geoordeeld dat geen recht bestaat op vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
4.10.
Kosten die gemaakt worden door een taxateur kunnen voor vergoeding in aanmerking komen ex artikel 8:75 Awb in samenhang met artikel 1, onderdeel b, Besluit. Daaronder vallen ook de kosten van een verslag dat een deskundige aan een partij heeft uitgebracht, waaronder de kosten van een taxatierapport. Het Hof stelt vast dat belanghebbende geen taxatierapport heeft ingebracht. Belanghebbende heeft als reden hiervoor aangevoerd dat het overleggen van het opgemaakte taxatieverslag geen zin meer had omdat na indiening van het beroepschrift overeenstemming over de waarde van de woning is bereikt met de Heffingsambtenaar. Maar naar het oordeel van het Hof kan uit de stukken van het geding op geen enkele wijze afgeleid worden dat namens belanghebbende in de beroepsfase een taxatierapport is opgemaakt, waarmee belanghebbende de waarde van de woning heeft willen onderbouwen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de Heffingsambtenaar heeft belanghebbende het bestaan van een in de beroepsfase opgemaakt taxatierapport dat gebruikt is in de gesprekken met de Heffingsambtenaar dan ook niet aannemelijk gemaakt. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank daarom op goede gronden heeft geoordeeld dat geen recht bestaat op vergoeding van de kosten van een taxatierapport.
4.11.
Het Besluit bepaalt niet alleen welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen maar ook hoe de hoogte van die kosten moet worden vastgesteld. Blijkens artikel 1, onderdeel c in samenhang met artikel 2, lid 1, onderdeel c Besluit blijkt dat reiskosten volgens de laagste klasse van het openbaar vervoer voor vergoeding in aanmerking komen. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden het bedrag aan te vergoeden reiskosten heeft vastgesteld op € 16.
4.12.
In het arrest van 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082, heeft de Hoge Raad het volgende beslist:
“(..) vooropgesteld dat in het Besluit het begrip ‘verletkosten’ niet nader is gespecificeerd. Blijkens de Nota van toelichting bij het Besluit (
Stb.1993, 763) worden tot de verletkosten in de zin van het Besluit gerekend kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het bijwonen van een zitting. Tijdverzuim door bijvoorbeeld het lezen van stukken valt, zo blijkt uit de Nota van toelichting, niet onder de verletkosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen. In de Nota van toelichting bij het Besluit is aldus geen limitatieve opsomming van ‘verletkosten’ opgenomen, maar wordt slechts een voorbeeld gegeven van kosten van tijdverzuim die tot de verletkosten worden gerekend. Behalve de kosten in verband met het persoonlijk bijwonen van de zitting, komen als verletkosten voor de fase van (hoger) beroep tevens in aanmerking de kosten van tijdverzuim die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met onderzoekshandelingen (i) die plaatsvinden op initiatief van de rechter, zoals het instellen van een onderzoek ter plaatse door de rechter, of (ii) tot het verrichten waarvan de rechter een partij of de partijen uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, zoals het doen instellen van een onderzoek door een deskundige.”
4.13.
Uit deze uitspraak blijkt dat de verletkosten worden vergoed in verband met het persoonlijk bijwonen van de zitting en in verband met onderzoekshandelingen, mits die handelingen plaatsvinden op initiatief van de rechter of als het gaat om handelingen waartoe de rechter uitdrukkelijk de gelegenheid heeft geboden.
4.14.
Vaststaat dat belanghebbende de zitting bij de Rechtbank persoonlijk heeft bijgewoond. Daarnaast heeft belanghebbende onweersproken gesteld in dienst te zijn bij [bedrijf 1] B.V., werkzaamheden te verrichten voor [bedrijf 2] en te werken als zelfstandige. Op grond hiervan acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende verletkosten in verband met het bijwonen van de zitting heeft gemaakt. Belanghebbende heeft in het Formulier proceskosten een urentarief berekend van € 81. De hoogte van dit tarief is door de Heffingsambtenaar niet weersproken zodat dit door het Hof wordt overgenomen. Dit tarief valt immers binnen de bandbreedte van € 8 tot maximaal € 84 ex artikel 2, lid 1, onderdeel d Besluit. Blijkens de Nota van toelichting bij het Besluit moeten de uren worden vergoed die moeten worden gerelateerd aan het bijwonen van de zitting, waaronder de reisuren. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij op de dag van de zitting verder niet meer kon werken, zodat volgens hem 8 verleturen in aanmerking genomen moeten worden. De Heffingsambtenaar daarentegen stelt dat dit te veel uren zijn. Gezien het tijdstip van de zitting bij de Rechtbank, de reistijd van belanghebbende en de zittingsduur, is het naar het oordeel van het Hof redelijk om een dagdeel in aanmerking te nemen, zodat het totale bedrag aan verletkosten € 324 (vier uur vermenigvuldigd met € 81) bedraagt.
4.15.
Met betrekking tot de uren die belanghebbende vrijaf heeft genomen in verband met de taxatie namens de gemeente overweegt het Hof dat die taxatie is geïnitieerd door de Heffingsambtenaar naar aanleiding van het door belanghebbende ingestelde beroep bij de Rechtbank. Hierdoor is niet voldaan aan de door de Hoge Raad gestelde eis dat die op uitdrukkelijk verzoek van de Rechtbank heeft plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor het persoonlijk indienen van de processtukken. Deze kosten kwalificeren niet als verletkosten in de zin van het Besluit en komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Slotsom
4.16.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.17.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 128 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.19.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit op een bedrag aan reiskosten openbaar vervoer van belanghebbende voor het bijwonen van de zitting van het Hof op € 16,22 en als verletkosten voor het bijwonen van de zitting, net zoals voor de zitting bij de Rechtbank op € 324 (een dagdeel vermenigvuldigd tegen een urentarief van € 81).

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank doch uitsluitend voor zover het de proceskostenvergoeding betreft;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten met betrekking tot het geding bij de Rechtbank, vastgesteld op € 340 (€ 324 verletkosten en € 16 reiskosten);
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbenden het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 128 vergoedt;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 340,22 (€ 16,22 en € 324).
Aldus gedaan op 24 januari 2020 door M.M. de Werd, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en M.B.A. van Hout, leden, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is ondertekend door de griffier, en door V.M. van Daalen-Mannaerts, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.