ECLI:NL:GHSHE:2020:235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2020
Publicatiedatum
24 januari 2020
Zaaknummer
19/00126
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en OZB-aanslagen van onroerende zaak met kinderdagverblijf en agrarische opstallen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak bestaande uit drie kadastrale percelen met daarop een woning, een kinderdagverblijf en agrarische opstallen. De onroerende zaak wordt geëxploiteerd door een vennootschap onder firma (V.O.F.) waarvan belanghebbende en zijn echtgenote vennoten zijn. In geschil zijn de WOZ-beschikking en de aanslagen onroerende zaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2016. De Heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 753.000, maar belanghebbende is van mening dat deze te hoog is. De Rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 10 oktober 2019 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Het Hof oordeelt dat de Heffingsambtenaar de onroerende zaak niet op de juiste wijze heeft afgebakend. Het Hof stelt vast dat de woning niet door de V.O.F. wordt gebruikt, waardoor deze niet kan worden betrokken bij de afbakening van het belastingobject. Het Hof past de afbakening aan en komt tot de conclusie dat de WOZ-waarde van de bijgesneden onroerende zaak op € 731.000 moet worden vastgesteld. De aanslag OZB eigenaar wordt dienovereenkomstig verminderd, terwijl de aanslag OZB gebruiker in stand blijft. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep gegrond. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00126
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 februari 2019, nummer SHE 17/710 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Boxmeer,
hierna: de Heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 maart 2016, vervat in een op die datum gedagtekend aanslagbiljet, op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2015, voor het kalenderjaar 2016, vastgesteld op € 753.000. In dit geschrift is tevens de aanslag onroerende zaakbelastingen (OZB) eigenaar en de aanslag OZB gebruiker voor het kalenderjaar 2016 bekend gemaakt.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar van 18 januari 2017 heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslagen OZB gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 128. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 oktober 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak bestaat uit drie kadastrale percelen met daarop een woning, kinderdagverblijf en verschillende agrarische opstallen.
2.2.
Belanghebbende is vennoot in de vennootschap onder firma die het kinderdagverblijf exploiteert (de V.O.F.). De enige andere vennoot in deze V.O.F. is de echtgenote van belanghebbende. De V.O.F. gebruikt alle gebouwde en ongebouwde eigendommen van de onroerende zaak, met uitzondering van de woning inclusief ondergrond. Er is sprake van een duidelijke bouwkundige scheiding tussen de woning inclusief ondergrond en de overige gedeelten van de onroerende zaak.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft op 31 maart 2016 een WOZ-beschikking en OZB-aanslagen opgelegd. De WOZ-waarde en de grondslag voor de OZB-aanslagen zijn de volgende bedragen:
WOZ-beschikking [adres]
€ 753.000
Grondslag OZB eigenaar niet-woning
€ 753.000
Grondslag OZB gebruiker niet-woning
€ 521.000
2.4.
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep een nieuw taxatierapport overgelegd, gedateerd op 30 april 2019 en opgesteld door [heffingsambtenaar 2] . In dit taxatierapport worden de verschillende opstallen van de onroerende zaak gewaardeerd aan de hand van de methode van gecorrigeerde vervangingswaarde. De woning is gewaardeerd op de gecorrigeerde herbouwkosten, de agrarische onderdelen aan de hand van de Taxatiewijzers Algemene kengetallen (onderdeel Bijgebouwen) en Kinderboerderijen en het kinderdagverblijf aan de hand van de Taxatiewijzer Onderwijs. De grond is gewaardeerd op basis van de vergelijkingsmethode. De totale getaxeerde waarde bedraagt € 1.004.277.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Is de WOZ-waarde op een juist, althans niet te hoog, bedrag bepaald?
Zijn de OZB-aanslagen tot een juist, althans niet te hoog, bedrag opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Heffingsambtenaar meent dat de vragen bevestigend moeten worden beantwoord.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, en wat zij hier ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarde en de aanslagen OZB. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf: Objectafbakening
4.1.
Op grond van artikel 16 van de Wet WOZ – voor zover hier van belang – wordt voor de toepassing van deze wet als één onroerende zaak aangemerkt:
- een gebouwd eigendom;
- een ongebouwd eigendom;
- een gedeelte van een gebouwd of ongebouwd eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
- een samenstel van twee of meer van deze (gedeelten van) eigendommen die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat om de juistheid van een beschikte WOZ-waarde te kunnen beoordelen het van belang is dat het betreffende WOZ-object op de juiste wijze is afgebakend. Het Hof is van oordeel dat de Heffingsambtenaar de onroerende zaak niet op de juiste wijze heeft afgebakend. Het Hof is van oordeel dat het kinderdagverblijf met de agrarische opstallen en ondergrond als een samenstel van (gedeelten van) eigendommen kan worden aangemerkt, aangezien de V.O.F. deze onderdelen van de onroerende zaak gebruikt en deze naar de omstandigheden ook bij elkaar behoren. De woning inclusief ondergrond kan echter niet ook bij dit samenstel worden betrokken. Tussen partijen is namelijk niet in geschil dat de V.O.F. de woning inclusief ondergrond niet gebruikt. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarde van de samenstelbepaling dat de verschillende eigendommen daarvan bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn.
4.3.
Het Hof gaat voorbij aan de stelling van de Heffingsambtenaar dat sprake kan zijn van een door één belastingplichtige gebruikt samenstel omdat belanghebbende en zijn echtgenote dezelfde personen zijn als de vennoten in de V.O.F. en dus daarmee vereenzelvigd kunnen worden als één belastingplichtige. Op grond van artikel 231, eerste lid van de Gemeentewet geschiedt de heffing van gemeentelijke belastingen met toepassing van de Algemene wet rijksbelastingen (Awr). In artikel 2, eerste lid, letter b van de Awr is bepaald dat een maat- en vennootschap is aan te merken als een lichaam. Een V.O.F. kan dan ook zelfstandig belastingplichtig zijn en dient dus voor wat betreft de belastingplicht onderscheiden te worden van belanghebbende. Het Hof merkt overigens op dat dit niet meebrengt dat de aanslag OZB gebruiker per definitie op naam van de V.O.F. had moeten worden gesteld. Het bepalen van de persoon van de belastingplichtige dient onderscheiden te worden van de wijze van bekendmaking van de belastingschuld aan die belastingplichtige. Niet gebleken is dat belanghebbende er nadeel van ondervonden heeft dat de aanslag OZB gebruiker op zijn naam is gesteld in plaats van op naam van de V.O.F. Gelet daarop kan aan die tenaamstelling geen gevolg worden verbonden (vergelijk Centrale Raad van Beroep, 12 mei 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT6387).
4.4.
Het Hof zal, gelet op hetgeen in 4.2. is overwogen, de afbakening van het belastingobject aanpassen, zodanig dat de WOZ-beschikking en de aanslagen OZB nog slechts betrekking hebben op één – op de juiste wijze afgebakend – belastingobject (vergelijk Hoge Raad 27 september 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE8146). Het Hof stelt vast dat de onroerende zaak bestaat uit een samenstel van het kinderdagverblijf met agrarische opstallen en ondergrond en daarnaast uit de woning met ondergrond. Het Hof zal de woning met ondergrond uit het door de Heffingsambtenaar afgebakende belastingobject ‘snijden’. Aan de hand van het juist afgebakende object, zal het Hof beoordelen of de vastgestelde WOZ-waarde en de aanslagen OZB niet te hoog zijn vastgesteld.
WOZ-waarde
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van het juist afgebakende object moet worden bepaald op de gecorrigeerde vervangingswaarde, dat de taxatiewijzers per waardepeildatum 1 januari 2015 (taxatiewijzers) als hulpmiddel gehanteerd kunnen worden bij de waardebepaling van de verschillende onderdelen en dat de Heffingsambtenaar de waarde van de grond juist heeft bepaald. In artikel 4, tweede lid van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ is bepaald dat de waarde van de opstal wordt gesteld op de kosten die herbouw van een vervangend identiek object zouden vergen, gecorrigeerd met een factor wegens technische veroudering gebaseerd op de verstreken en de resterende gebruiksduur en met inachtneming van de restwaarde, en gecorrigeerd met een factor wegens functionele veroudering gebaseerd op economische veroudering, verouderde bouwwijze, ondoelmatigheid en excessieve gebruikskosten.
4.6.
Op de Heffingsambtenaar rust de bewijslast dat de beschikte waarde niet te hoog is. De beantwoording van de vraag of de Heffingsambtenaar aan deze bewijslast heeft voldaan, hangt mede af van de stellingen die door belanghebbende zijn aangevoerd en van het bewijs dat daarvoor is ingebracht. In dat kader verwijst de Heffingsambtenaar naar het in hoger beroep overgelegde taxatierapport. Belanghebbende is van mening dat de taxateur van de Heffingsambtenaar niet voldoende rekening heeft gehouden met de functionele veroudering van de agrarische opstallen. Verder is belanghebbende van mening dat het gebruik van taxatiewijzers van verschillende archetypen niet tot een goed resultaat leidt. Ter zitting heeft belanghebbende hieraan toegevoegd dat indien de objectafbakening wordt aangepast ook naar de onderverdeling van de waardes gekeken moet worden. De fysieke onderverdeling zoals die in het taxatierapport van 30 april 2019 is aangehouden, is niet in geschil.
4.7.
Op basis van het in hoger beroep door de Heffingsambtenaar overgelegde taxatierapport bedraagt de waarde van de het kinderdagverblijf met agrarische opstallen en ondergrond
€ 731.374. Dit leidt, ook indien de waardering van de Heffingsambtenaar gevolgd zou worden, tot de conclusie dat de beschikte waarde voor het juist afgebakende object tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Het hoger beroep is om die reden dan ook gegrond, en het Hof zal beoordelen op welk bedrag de WOZ-waarde moet worden bepaald.
4.8.
Met inachtneming van de gewijzigde objectafbakening bepaalt het Hof de waarde van de bijgesneden onroerende zaak op (afgerond) € 731.000. Het Hof is namelijk van oordeel dat de getaxeerde waarde uit het in hoger beroep overgelegde taxatierapport aannemelijk is. Het Hof is van oordeel dat de in de taxatie toegepaste functionele correctie van 10% op de agrarische gebouwen niet te laag is. Met deze functionele correctie heeft de Heffingsambtenaar tot uitdrukking gebracht dat aanwending van deze opstallen binnen het kinderdagverblijf voor een agrarische gebruiksbeperking zorgt. Desalniettemin is sprake van relatief jonge gebouwen die een functie vervullen binnen het kinderdagverblijf en volledig gebruikt worden. Dit is door belanghebbende ook niet weersproken. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat de agrarische opstallen nog een duidelijk nut hebben, en acht de functionele correctie van 10% niet te laag. Het Hof passeert verder de stelling van belanghebbende dat het door elkaar gebruiken van taxatiewijzers tot een verkeerd beeld leidt. Niet valt in te zien waarom het gebruik van specifieke taxatiewijzers voor de verschillende onderdelen van het juist afgebakende object geen goed beeld geeft van de gecorrigeerde vervangingswaarde van de betreffende onderdelen. Het Hof gaat verder voorbij aan het argument van belanghebbende dat door het aanpassen van de objectafbakening een andere waardering van het juist afgebakende object moet plaatsvinden. Immers niet in geschil is dat de bijgesneden onroerende zaak volledig bestaat uit onderdelen die via de methode van gecorrigeerde vervangingswaarde worden gewaardeerd. Het feit dat de waarde van woningen verplicht via een vergelijkingsmethode moet worden bepaald, doet daar niets aan af. Een waarde van € 731.000 voor de bijgesneden onroerende zaak is dan ook aannemelijk. De WOZ-beschikking zal dan ook tot dit bedrag worden verlaagd.
Aanslagen OZB
4.9.
Het Hof is van oordeel dat, gezien de verlaging van beschikte WOZ-waarde naar
€ 731.000, de aanslag OZB eigenaar dienovereenkomstig moet worden verminderd. Op grond van artikel 3 van de Verordening op de heffing en de invordering van onroerendezaak-belastingen Boxmeer 2016 is de WOZ-waarde namelijk de maatstaf van heffing voor de OZB. Dit brengt ook mee dat de aanslag OZB gebruiker niet te hoog is vastgesteld. Deze is namelijk opgelegd naar een grondslag van € 521.000, terwijl de bijgesneden onroerende zaak volledig door de V.O.F. wordt gebruikt en de WOZ-waarde daarvan op € 731.000 wordt bepaald.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Aangezien de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar worden vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 46 respectievelijk € 128, in totaal € 174, te vergoeden.
Ten aanzien van de (proces)kosten
4.12.
Belanghebbende heeft voordat de Heffingsambtenaar uitspraken op bezwaar heeft gedaan verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar.
4.13.
In artikel 7:15, lid 2 en lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan worden vergoed uitsluitend als (1) daar door belanghebbende om wordt verzocht en (2) het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.14.
Uit het overwogene onder 4.5 tot en met 4.9 volgt dat sprake is van een aan de Heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid die leidt tot herroeping van het bestreden besluit. Derhalve acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.15.
Het Hof stelt de kosten van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 punten (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting) x € 261 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak), plus de kosten voor kadastrale uittreksels van € 14, is € 536.
4.16.
Aangezien het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.17.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 punten (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.050 voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en op 2 punten (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is, eveneens, € 1.050 voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof.

5.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar, met uitzondering van de uitspraak ten aanzien van de aanslag OZB gebruiker;
  • vermindert de WOZ-waarde van de ‘bijgesneden’ onroerende zaak per de waardepeildatum 1 januari 2015 voor het jaar 2016 tot € 731.000;
  • vermindert de aanslag OZB eigenaar dienovereenkomstig;
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van, in totaal, € 174 vergoedt;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 536, en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.100.
Aldus gedaan op 24 januari 2020 door S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. De uitspraak is mede ondertekend door V.M. van Daalen-Mannaerts, aangezien de voorzitter verhinderd is.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.