In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 24 januari 2017 de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2013 ongegrond verklaarde. Belanghebbende, die in Nederland woont en een pensioenuitkering ontvangt van een Amerikaanse pensioenmaatschappij, had verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. De inspecteur weigerde deze aftrek, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen aftrek had verleend.
In hoger beroep is de vraag aan de orde of de inspecteur het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende recht had op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroepschrift niet tijdig was ingediend, maar dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding vanwege de ziekte van de gemachtigde van belanghebbende. Het hof heeft de argumenten van belanghebbende over het gewekte vertrouwen verworpen, omdat de inspecteur geen standpunt had ingenomen dat rechtvaardigde dat belanghebbende mocht vertrouwen op een aftrek voor de pensioeninkomsten. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.