ECLI:NL:HR:1996:AA1720

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 1996
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
31553
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. van der Linde
  • M. van der Putt-Lauwers
  • J. van Brunschot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, aangeduid als X, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 september 1995. Deze uitspraak betrof het verzet van belanghebbende tegen een beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof, die belanghebbende niet-ontvankelijk had verklaard in zijn beroep tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting. De naheffingsaanslag was opgelegd door de Inspecteur, die ook uitspraak had gedaan op het bezwaar van belanghebbende. Het Hof had het verzet van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend.

De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld. De uitspraak op bezwaar van de Inspecteur was gedateerd op 23 september 1994, en het beroepschrift was op 8 november 1994 ingediend, wat buiten de termijn van zes weken viel. Het Hof had echter niet voldoende rekening gehouden met de door belanghebbende aangevoerde ziekte, die tegen het einde van de beroepstermijn was opgetreden. De Hoge Raad oordeelde dat deze ziekte mogelijk een reden kon zijn om het beroepschrift alsnog ontvankelijk te achten, en dat de bewijslast hiervoor bij belanghebbende lag.

De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling. Tevens werd bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van ƒ 75,-- aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak van de Hoge Raad is op 30 oktober 1996 gedaan door de raadsheer Van der Linde als voorzitter, samen met de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier Van Hooff.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 september 1995 op het verzet van belanghebbende tegen de beschikking van de Voorzitter van de Eerste Meervoudige Belastingkamer van dat Hof betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voormelde naheffingsaanslag opgelegd. De Inspecteur heeft uitspraak gedaan op het door belanghebbende tegen deze aanslag gemaakte bezwaar. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij het Hof. Bij beschikking van 17 november 1994 heeft de Voorzitter van voormelde Belastingkamer belanghebbende wegens overschrijding van de beroepstermijn op de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. Vervolgens heeft het Hof bij zijn voormelde uitspraak het verzet van belanghebbende tegen deze beschikking ongegrond verklaard.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten De uitspraak op bezwaar van de Inspecteur is gedagtekend 23 september 1994. Het beroepschrift van belanghebbende, voorzien van poststempel van 7 november 1994, is ter griffie van het Hof ingekomen op 8 november 1994. Het Hof heeft, uitgaande van zijn vaststelling dat het beroepschrift bij het Hof niet is ingediend binnen de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 jo artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht, het verzet ongegrond verklaard. Het Hof heeft daarbij overwogen dat een door belanghebbende in zijn verzetschrift voor het Hof gestelde, tegen het einde van de beroepstermijn opgekomen ziekte niet tot een andere conclusie leidt. De klacht, die tegen deze overweging opkomt, is gegrond. Immers niet valt in te zien waarom een tegen het einde van een beroepstermijn opgekomen ziekte redelijkerwijs geen grond zou kunnen opleveren een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten. Opmerking verdient dat de bewijslast dat een zodanig geval zich heeft voorgedaan, op de belanghebbende rust. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter behandeling van en beslissing op het verzet in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, en gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 75,--.
Dit arrest is op 30 oktober 1996 vastgesteld door de raadsheer Van der Linde als voorzitter en de raadsheren Van der Putt-Lauwers en Van Brunschot, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.