3.1.Geen grieven zijn gericht tegen de feiten zoals door de kantonrechter in de bestreden beschikking onder 2. vastgesteld. Het hof zal derhalve van dezelfde feiten uitgaan, aangevuld met enige andere feiten die in dit hoger beroep ook tussen partijen vaststaan. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
3.1.1.[verweerster] is een organisatie die zich bezighoudt met onder andere de verzorging van opleidingen voor (semi)overheidsdiensten, zoals professionele rijopleidingen voor overheidsdiensten met een (dringende) maatschappelijke taak en gewelds- en gevaarbeheersingsopleidingen. De algemeen directeur van [verweerster] is de heer [algemeen directeur] (verder: [algemeen directeur] ).
3.1.2.[appellant] , geboren op [geboortedatum] 1964, is op 1 mei 2017 bij [verweerster] in dienst getreden op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [appellant] vervulde laatstelijk de functie van directeur rijopleiding. Tevens fungeerde [appellant] als senior docent rijopleiding. Het laatstverdiende salaris van [appellant] bedroeg € 4.500,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
3.1.3.Op 15 juni 2017 hebben partijen een studieovereenkomst gesloten. Daarin staat, voor zover van belang, het volgende:
“De medewerker komt voor het volgen van de opleiding HBO Bedrijfskunde specialisatie Projectmanagement aan de NCOI te Hilversum gedurende 1 mei 2017 tot medio 2019 in aanmerking voor de volgende studiefaciliteiten:
Artikel 1
Vergoeding kosten
Vergoeding voor de kosten van de lesgelden.
Artikel 2
Voorwaarden
a.
(…) Indien de werknemer (…) tijdens de studie uit dienst treedt (…), dient hij de ontvangen vergoeding als genoemd in artikel 1 terug te betalen.
(…)
c. Indien de werknemer binnen twee jaar na het behalen van het diploma ontslag neemt, moeten de totale vergoede studiekosten zoals genoemd in artikel 1 naar rato worden terugbetaald. (…)
(…)”
3.1.4.Naar aanleiding van een e-mail van 16 december 2018, afkomstig van de heer [aandeelhouder] , aandeelhouder van [verweerster] , en gericht tot [appellant] , is [verweerster] overgegaan tot het laten uitvoeren van een onderzoek naar het gebruik van dienstauto’s en opleidingsauto’s en het declareren van het woon-werkverkeer door de drie directeuren, de commercieel directeur [algemeen directeur] , de financieel directeur [financieel directeur] en de directeur rijopleiding, [appellant] . Het onderzoek is uitgevoerd door mevrouw [office manager] .
3.1.5.Op 25 september 2018 is de echtgenote van [appellant] samen met de heer [derde] , die voorheen werkzaam is geweest voor [verweerster] , een bedrijf gestart, genaamd [bedrijf 1] B.V.
3.1.6.Op 3 december 2018 heeft [appellant] een Whats-App groep aangemaakt met de naam “ [bedrijf 1] ”. Naast [appellant] zijn onder meer zijn echtgenote en de heer [derde] deelnemers in de groep.
3.1.7.Op 28 december 2018 plaatst [appellant] het volgende bericht in de Whats-App groep:
“
Jazeker allemaal de allerbeste wensen voor 2019. En 4 januari tekenen we het eerste contract….”
3.1.8.Op 4 januari 2019 plaatst [appellant] de volgende berichten in de Whats-App groep:
“
Vandaag tekenen we het eerste contract als alles past”
en, nadat hem succes is gewenst met het contract:
“
Ziet er goed uit. Goed gesprek gehad, plannen zijn behoorlijk concreet. Vanaf half februari komt er al aardig werk los. Planning komende weken in de maak.”
3.1.9.Op 7 januari 2019 heeft [appellant] zich bij [verweerster] ziek gemeld.
3.1.10.Bij brief van 11 januari 2019 is [appellant] uitgenodigd voor een gesprek op 18 januari 2019 om het onderzoek naar zijn reiskostendeclaraties en het gebruik van de dienstauto te bespreken. Dit gesprek is op advies van de bedrijfsarts niet doorgegaan.
3.1.11.Op 17 januari 2019 is [appellant] door de bedrijfsarts gezien. In de probleemanalyse en advies van de bedrijfsarts van 17 januari 2019 staat vermeld:
“We verwachten dat hij per 1 maart 2019 weer volledig arbeidsgeschikt zal zijn.(…)
Volgens heer [appellant] zijn werkgerelateerde factoren de belangrijkste oorzaak van zijn medische terugval.(…)
Schakel een onafhankelijke mediator in (…)
Prognose: afgaand op de beschikbare informatie verwacht ik geen duurzame terugkeer meer naar de werkplek. De beste kansen biedt het vinden van een zakelijke oplossing buiten het medisch domein. Een mediator kan dit in goede banen leiden”
3.1.12.Medio januari 2019 heeft [verweerster] [appellant] geen verdere toegang meer verleend tot haar (digitaal) systeem en hem afgesloten van zijn zakelijke e-mail.
3.1.13.Op 1 februari 2019 heeft een gesprek met een mediator plaatsgevonden. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
3.1.14.Op 12 februari 2019 heeft de bedrijfsarts telefonisch contact opgenomen met [verweerster] om te bezien of partijen nader tot elkaar konden komen. In de periodieke evaluatie van die datum schrijft de bedrijfsarts mede over het telefoongesprek:
“Met toestemming van de heer [appellant] heeft bedrijfsarts uitgelegd dat er een duidelijke relatie is tussen de door heer [appellant] ervaren stress en spanningsklachten en bepaalde medische klachten. De stress komt voornamelijk voort uit de arbeidsverhouding. Een (exit)mediationpoging is helaas mislukt. Werkgever wil nu dat werknemer per 1 maart terugkeert naar het werk als instructeur. Na het mislukken van de mediation merkte heer [appellant] een forse toename van zijn medische klachten. Daar wordt hij ook voor behandeld. Hij wil er nog steeds graag uitkomen met zijn werkgever. Hr. [appellant] zal zijn werkgever voorstellen om op korte termijn een persoonlijk gesprek te plannen tussen de directeur en hemzelf.
Advies
Als bedrijfsarts pleit ik voor “de-escalatie” in deze situatie. Probeer de door heer [appellant] ervaren stress te reduceren en dat kan het beste door er alsnog snel samen uit te komen. Ik begrijp van mevrouw [office manager] dat de werkgever dit ook wil. (…)
Wat betreft de arbeidsongeschiktheid: dit is uitgebreid aan de orde geweest. Ik stel nog voor om per 1 maart 2019 heer [appellant] weer arbeidsgeschikt te beschouwen (…)”
3.1.15.[appellant] heeft de naar aanleiding daarvan door hem van [verweerster] ontvangen
e-mail van 13 februari 2019 doorgestuurd naar zijn toenmalige advocaat, die [verweerster] bij brief van 14 februari 2019 heeft verzocht om contact met hem op te nemen.
3.1.16.Bij e-mail van 15 februari 2019 heeft de heer [medewerker bedrijf 2] van [bedrijf 2] , een potentiële opdrachtgever van [verweerster] , onder meer het volgende aan [algemeen directeur] geschreven:
“Zoals bekend, hebben wij eerder gesprekken gevoerd om te bezien of er een vorm van samenwerking tussen [bedrijf 2] en [verweerster] mogelijk is.
Ik heb afgelopen dinsdag, 12 februari 2019, met [appellant] en [derde] een gesprek gehad op ons kantoor. [appellant] gaf aan dat er problemen zijn tussen hem en [verweerster] . Zij wilden de mogelijkheid verkennen om een samenwerking met [bedrijf 2] aan te gaan. Ik heb [appellant] laten weten dat ik zijn vraag begrijp en dat wij daar naar willen kijken maar, zoals bij hem bekend (hij is zelf aanwezig geweest bij enkele van deze gesprekken), wij al in gesprek zijn met jou / [verweerster] en daarom eerst een afspraak met jou willen maken en pas daarna een standpunt in kunnen/willen nemen ten aanzien van de eventuele mogelijkheden tot samenwerking.
Wij begrijpen dat een samenwerking met [verweerster] een samenwerking met [appellant] en [derde] zal uitsluiten en omgekeerd (ook dat aan [appellant] en [derde] medegedeeld) en willen dus graag een afspraak met je maken om jouw kant van het verhaal te vernemen en te horen hoe jij nu nog tegenover een eventuele samenwerking tussen [bedrijf 2] en [verweerster] staat. (…)”
3.1.17.Bij brief van 19 februari 2019 is [appellant] door [verweerster] op staande voet ontslagen op grond van de navolgende - zakelijk weergegeven - redenen, die, aldus [verweerster] , ieder zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang bezien, grond voor het ontslag op staande voet opleveren. [verweerster] verwijt [appellant] dat hij:
a. a) ten onrechte onkosten heeft gedeclareerd voor (reis)kosten die hij niet heeft gemaakt en winterbanden op velg ten behoeve van het onderwijsvoertuig met kenteken [kenteken] niet aan [verweerster] heeft geleverd en het aan hem daarvoor verstrekte bedrag ad € 500,- niet heeft gestorneerd.
b) de onkostendeclaratieregels voor reiskosten of het gebruik van de dienstauto herhaaldelijk onjuist heeft toegepast of dat dit gebruik zakelijk gezien niet te verklaren is.
c) veel vertrouwelijke bedrijfsinformatie van [verweerster] en aan haar gelieerde vennootschappen heeft doorgestuurd naar zijn eigen privé e-mailadres en/of naar het
e-mailadres van zijn partner die een direct concurrerende onderneming drijft.
d) werknemers van [verweerster] heeft benaderd om (al dan niet vertrouwelijke) bedrijfsinformatie met hem te delen.
e) (direct en/of indirect) betrokken is (geweest) bij het oprichten en inschrijven van een onderneming ( [bedrijf 1] B.V.) die direct concurrerend is met - de bedrijfsactiviteiten van - [verweerster] .
f) voormelde onderneming ook daadwerkelijk heeft gedreven (en deze nog steeds drijft), of in ieder geval werkzaam is geweest en nog steeds werkzaam is ten behoeve van de hiervoor bedoelde onderneming.
g) opdrachtgevers en/of relaties, waaronder [academie] Academie, benadert in de naam van [verweerster] zonder [verweerster] in te schrijven voor de contractantdagen en zonder [verweerster] te informeren over de voortgang van de daaruit ontstane contacten en dat hij aan [academie] Academie heeft verzocht om een te sluiten contract op zijn eigen naam te zetten, correspondentie met hen heeft gevoerd vanuit zijn eigen privé e-mailadres en heeft verzuimd om [verweerster] op te geven voor het [academie] -event.
h) onrechtmatige concurrentie pleegt jegens [verweerster] door samen met een bestuurder van [bedrijf 1] B.V. een gesprek (of meerdere gesprekken) te voeren met [bedrijf 2] , een relatie van [verweerster] , om namens [bedrijf 1] B.V. of in eigen belang de mogelijkheid te verkennen een samenwerking met [bedrijf 2] aan te gaan.
i. i) herhaaldelijk zijn zakelijke e-mailadres heeft gebruikt en dat hij werkzaamheden heeft verricht in zijn eigen belang en/of voor [bedrijf 1] B.V. tijdens ziekte, terwijl hij heeft aangegeven dat er voor [verweerster] geen werkzaamheden kunnen worden verricht en de bedrijfsarts heeft geadviseerd om absolute rust te houden.
j) heeft nagelaten om te reageren op een uitnodiging om in gesprek te gaan met [algemeen directeur] , naar aanleiding van een mededeling in het verslag van de bedrijfsarts en niet is verschenen op de door [algemeen directeur] voorgestelde data voor een gesprek.
Procedure in eerste aanleg