ECLI:NL:GHSHE:2020:1626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2020
Publicatiedatum
25 mei 2020
Zaaknummer
20-000737-18
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan criminele organisatie en schending van ambtsgeheim door politieambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep gegaan tegen een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie en schending van het ambtsgeheim. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep van de verdachte zich beperkte tot de veroordeling voor bepaalde tenlastegelegde feiten, terwijl de officier van justitie hoger beroep had ingesteld tegen de vrijspraak van andere feiten. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep gevoerd op basis van de stukken en de verklaringen van de betrokkenen.

De advocaat-generaal vorderde een gevangenisstraf van 12 maanden, maar de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak. Het hof heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de schending van het ambtsgeheim en de deelname aan de criminele organisatie. De verdachte had niet geweten dat medeverdachte vertrouwelijke informatie had opgevraagd en had geen actieve rol gespeeld in de vermeende criminele activiteiten. Het hof heeft daarom de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, waarbij het vonnis van de rechtbank werd vernietigd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van wettig en overtuigend bewijs voor veroordelingen in strafzaken, vooral in gevallen waarin ambtsgeheimen en criminele organisaties aan de orde zijn. Het hof heeft de rol van de verdachte in de context van de samenwerking met medeverdachten kritisch beoordeeld en vastgesteld dat er geen sprake was van een duurzame en gestructureerde organisatie, noch van een nauwe en bewuste samenwerking die vereist is voor medeplegen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000737-18
Uitspraak : 4 mei 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 februari 2018 in de strafzaak met parketnummer 01-880485-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan hem onder 1, primair en subsidiair, en 3 ten laste is gelegd.
Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is blijkens de appelakte gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde.
Uit het vorenstaande volgt, dat het vonnis in zijn geheel aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, met een beslissing op het beslag overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met
29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geheim, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat hij en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn/hun ambt (namelijk het ambt van politieagent) en/of wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens) verplicht was/waren het te bewaren, opzettelijk heeft/hebben geschonden (telkens) door in een of meer politiesystemen (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) te bevragen en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen op (een) gegevensdrager(s) en/of in (een) document(en) te plaatsen en/of (naar zichzelf) te e-mailen en/of te exporteren en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen aan daartoe niet-gerechtigde personen te verstrekken en/of te openbaren;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of een of meer andere personen op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een geheim, waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat hij en/of zijn mededader(s) uit hoofde van zijn/hun ambt (namelijk het ambt van politieagent) en/of wettelijk voorschrift (namelijk artikel 3 Wet Politiegegevens en/of artikel 7 Wet Politiegegevens) verplicht was/waren het te bewaren, opzettelijk heeft/hebben geschonden (telkens) door in een of meer politiesystemen (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) te bevragen en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen op (een) gegevensdrager(s) en/of in (een) document(en) te plaatsen en/of (naar zichzelf) te e-mailen en/of te exporteren en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen aan daartoe niet-gerechtigde personen te verstrekken en/of te openbaren,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) persoonsgegevens en/of informatie te verschaffen over (te bevragen) personen en/of informatie over (te bevragen) opsporingsonderzoeken en/of door die [medeverdachte 1] en/of diens mededader(s) (ten behoeve van en/of met het oog op diens/hun bevragingen) te voorzien van eventuele zoektermen en/of door (vervolgens) (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen aan te horen en/of aan te nemen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met
29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Veldhoven en/of Weert en/of Liempde en/of (elders) in Nederland (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een politieambtenaar (namelijk [medeverdachte 1] ) een of meer giften (namelijk een of meer geldbedragen) heeft gedaan en/of aangeboden met het oogmerk hem te bewegen om (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen en/of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem (in strijd met zijn plicht) in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan (namelijk (telkens) het verstrekken en/of openbaren van (vertrouwelijke) informatie (omtrent een of meer personen en/of opsporingsonderzoeken) uit een of meer politiesystemen aan daartoe niet-gerechtigde personen);
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met
29 september 2015 te Eindhoven en/of Utrecht en/of Weert en/of Veldhoven en/of (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem en/of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (namelijk begunstiging, schending van ambtsgeheimen, computervredebreuk en/of ambtelijke omkoping).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 primair, subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar het schriftelijk requisitoir van de officier van justitie in eerste aanleg en het beroepen vonnis op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen (het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde telkens in de medeplegen-variant).
De verdediging heeft daarentegen op de gronden als verwoord in de pleitnota integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden komen er in de kern op neer dat verdachte niet wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] vertrouwelijke informatie uit een politiesysteem had opgevraagd en aan daartoe niet-gerechtigde personen had verstrekt en dat verdachte ook niet om die informatie heeft gevraagd, daarvoor benodigde gegevens heeft verschaft of iemand daarvoor heeft beloond of een beloning in het vooruitzicht heeft gesteld. Daarnaast is geen sprake geweest van een criminele organisatie, laat staan dat verdachte daarvan deel zou hebben uitgemaakt, aldus de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt daartoe – voor wat betreft de weergave van de feiten grotendeels overeenkomstig de rechtbank – als volgt.
Uit het dossier blijkt het volgende.
Inleiding
In 2015 werden er tijdens het strafrechtelijk onderzoek 'Bergaster' tegen de verdachte
[medeverdachte 4] zogenaamde 'Blue View Registratie Export documenten' in de cloud-omgeving van
de digitale administratie van de bedrijven [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3]
aangetroffen. In een map werd een 15-tal files op naam gevonden. De namen werden
herkend als bij de politie bekende subjecten. Deze Blue View registratie documenten
bleken in juni 2013 te zijn gegenereerd door de gebruiker KLP008416. Dit is een
verbalisantnummer dat is gekoppeld aan politiemedewerker [medeverdachte 1] , medeverdachte in deze zaak.
Door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de landelijk Eenheid van de
Nationale Politie werd een oriënterend onderzoek gedaan en naar aanleiding van de
bevindingen van die afdeling werd op 29 juni 2015 door de Rijksrecherche een onderzoek
gestart op [medeverdachte 1] .
De loopbaan van [medeverdachte 1] bij de politie
[medeverdachte 1] is op 26 januari 2009 aangesteld als aspirant in tijdelijke dienst gedurende de
initiële opleiding (zes jaar) bij de Dienst Nationale Recherche (DNR). Hij is zij-instromer op
niveau 4. Op 21 november 2008 tekende [medeverdachte 1] daartoe een geheimhoudersverklaring
van de Landelijke Eenheid en op 15 december 2008 werd een verklaring van geen bezwaar
voor deze functie afgegeven. Op 22 april 2009 legde [medeverdachte 1] de ambtseed af, onder meer
inhoudende:
'Ik zweer, dat ik, om iets in mijn betrekking te doen of te laten, van niemand, middellijk of
onmiddellijk, enige beloften of geschenken zal aannemen' en 'Ik zweer dat ik (…) de zaken,
waarvan ik door mijn ambt kennis draag en mij als geheim zijn toevertrouwd of waarvan ik
het vertrouwelijke karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie ik volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht ben.'
Verdachte heeft het eedsformulier ondertekend.
Op 13 juli 2010 werd [medeverdachte 1] aangesteld als generalist tactische recherche tot en met 31 juli 2011 en op 28 juli 2011 werd de proeftijd verlengd tot en met 31 januari 2012. Op 1 februari 2012 volgde een vaste aanstelling bij de Nationale Recherche.
Tussenconclusie 1
[medeverdachte 1] is aldus aan te merken als een ambtenaar in de zin van artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] in de tenlastegelegde periode werkzaam was als politieagent en uit hoofde van zijn functie, zo blijkt uit zijn beëdiging, een algemene geheimhoudingsplicht had.
Blue View
Blue View is een indexsysteem, waarin dumps plaatsvinden van diverse politiesystemen,
zoals BVO, Summ-it, HKS, BVH, Luris, FIU, afkomstig van bijna alle opsporingsinstanties
van Nederland (Kmar, FIOD et cetera).
Accounts in Blue View zijn strikt persoonlijk en mogen niet gedeeld worden.
Om Blue View te raadplegen wordt ingelogd met een gebruikersnaam en een wachtwoord.
De gebruikersnaam is het dienstnummer van de verbalisant, KLP0084l6, zijnde
[medeverdachte 1] . Hij had een Blue View-account vanaf 29 augustus 2011 om 10.18 uur, op niveau Opsporing basis 3 en 4.
Bevragingen geschieden op een zogenaamde lange KENO, een zoeksleutel gebaseerd op onder andere achternaam en geboortejaar van de te bevragen persoon. Resultaten van bevragingen kunnen worden geëxporteerd als PDF- of Excel-bestand en kunnen vervolgens worden opgeslagen op bijvoorbeeld een harde schijf van een computer of op een USB-stick, indien de gebruiker rechten heeft om gegevens op een USB-stick op te slaan. [medeverdachte 1] had die rechten. In de naam die het document krijgt tijdens export zit de tekst 'Registratie Export'. Uit de bestandsnaam is af te leiden op welke datum de export is gemaakt en wordt het accountnummer van de gebruiker vermeld.
Op het eerste blad van elke export is een waarschuwing opgenomen voor de gebruiker:
'het oneigenlijk gebruik dan wel misbruik van deze gegevens is ten strengste verboden.
Daarnaast is het verstrekken van deze gegevens aan derden welke niet de vereiste autorisatie bezitten eveneens ten strengste verboden'.
De gebruiker kan pas verder gaan met exporteren als hij aangeeft dat hij bovenstaande heeft gelezen en op 'OK' drukt.
Tussenconclusie 2
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 1] toegang had tot vertrouwelijke politiegegevens. In artikel 7 van de Wet Politiegegevens is bepaald dat de politie-ambtenaar aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld in beginsel verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt. Van enige uitzonderingsgrond is uit het dossier niets gebleken.
[medeverdachte 1] was uit hoofde van zijn ambt derhalve bekend met deze geheimhoudingsplicht, wist dat de informatie in Blue View vertrouwelijk was en werd daar bij export van gegevens nogmaals op gewezen. [medeverdachte 1] heeft ook niet weersproken dat hij dit wist en begreep. [medeverdachte 1] heeft eveneens niet weersproken dat hij het systeem Blue View ook daadwerkelijke bevroeg. Niet is gebleken dat (ook) een andere gebruiker dit account raadpleegde c.q. gegevens exporteerde.
Abonnementen in Blue View
Vanaf 30 augustus 2011 heeft [medeverdachte 1] 52 abonnementen gehad. Na oktober 2011 werden
geruime tijd geen abonnementen afgesloten (nadat de Verklaring-van-geen-bezwaar was
geweigerd). In juli 2012 werd weer een abonnement afgesloten.
[medeverdachte 1] had in Blue View op 15 juni 2015 24 abonnementen lopen op personen. Abonnementen moeten actief worden aangemaakt, verlengd (driemaandelijks) en
afgesloten worden. De personen werden automatisch bevraagd op een lange KENO en de
gebruiker kreeg elke week berichten op zijn werk e-mailadres met de nieuwe resultaten van
zijn abonnementen. Op 14 september 2015 liepen er in het account van [medeverdachte 1] 23
abonnementen op personen.
Tussenconclusie 3
[medeverdachte 1] heeft niet weersproken dat hij abonnementen op personen heeft aangemaakt en verlengd, ook nadat hij niet meer deelnam aan opsporingsonderzoeken binnen de DNR. Niet is gebleken dat abonnementen met andere gebruikers werden gedeeld.
Feit 1: (mede)plegen van schending van het ambtsgeheim dan wel medeplichtig zijn aan medeplegen van schending van het ambtsgeheim
Aan verdachte is onder 1 primair – kort gezegd – tenlastegelegd het (mede)plegen van het schenden van het ambtsgeheim (art. 272 lid 1 Sr) en onder 1 subsidiair het medeplichtig zijn daaraan.
Het hof overweegt het volgende.
Artikel 272 lid 1 Sr luidt als volgt:
Hij die enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.
Het hof stelt allereerst met de advocaat-generaal en in navolging van de rechtbank vast, dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde niet alleen kan hebben gepleegd, omdat hij de daarvoor vereiste kwaliteit mist. Verdachte was namelijk niet degene die uit hoofde van (een vroeger) ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht was tot het bewaren van enig geheim.
Het hof ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verdachte dit feit heeft medegepleegd in de zin van art. 47 eerste lid, sub 1, Sr.
Het hof stelt als toetsingskader het volgende voorop. Op grond van bestendige jurisprudentie voor medeplegen moet daarbij sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht dient te zijn. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. In de praktijk is een belangrijke en moeilijke vraag wanneer de samenwerking zo nauw en bewust is geweest dat van medeplegen mag worden gesproken. Die vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval.
Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht en derhalve eerder zien op het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf, rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan in dat geval onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Indien de verdachte hoofdzakelijk gedragingen na de uitvoering van het strafbare feit heeft verricht, is in uitzonderlijke gevallen medeplegen denkbaar. Maar een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal dan wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Het beslissingskader zoals dat in het hier voorgaande is weergegeven kan, met begrippen die niet steeds precies van elkaar af te grenzen zijn, niet anders dan globaal zijn. Dat hangt enerzijds samen met de variëteit van concrete omstandigheden in afzonderlijke gevallen, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen. Anderzijds is van belang de variëteit in de mate waarin die concrete omstandigheden kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. in dezen: HR 02 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411).
Het hof zal het onder 1 tenlastegelegde feit bespreken aan de hand van de door [medeverdachte 1] afgesloten abonnementen, diens werkwijze en de in het dossier genoemde namen van onderzoeken en personen.
Abonnementen
Op de lange KENO van verdachte [verdachte] wordt op 28 juni 2013 een abonnement gemaakt.
Op 15 juni 2015 had [medeverdachte 1] nog abonnementen lopen op onder andere de KENO van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Op 14 september 2015 liepen deze abonnementen nog. Er was toen één nieuw abonnement op de KENO van een zekere [medeverdachte 5] . (d.d. 7 juli 2015).
In een in beslag genomen agenda van [medeverdachte 1] over 2013 werd een lijst met namen van
personen aangetroffen die precies overeenkomt met de tussen 31 augustus 2011 en 29 september 2015 door [medeverdachte 1] bevraagde personen.
Tussenconclusie 4
[medeverdachte 1] maakte abonnementen aan op onder andere verdachte en hield die in stand. [medeverdachte 1] bevroeg een vaste groep van personen gedurende langere tijd. Over de concrete
bevragingen en abonnementen wilde geen van de verdachten verklaren.
Werkwijze
I.
Vanuit het politiedomein worden (bijvoorbeeld) op 7 november 2014 e-mails verzonden
naar het politieacademie-domein. De verstuurde e-mails bevatten Blue View export
registraties. De verstuurde e-mails worden niet meer aangetroffen in de e-mailbox van het
politieacademie-domein, maar wel wordt een verwijzing gevonden naar een bijlage, die op
een externe mediadrager is geplaatst.
II.
Op 7 september 2015 werd een bevel stelselmatige informatie-inwinning en pseudokoop op
[medeverdachte 1] afgegeven. Op 26 september 2015 keerde [medeverdachte 1] terug uit Curaçao, waar hij met verbalisant A-3869 afspraken had gemaakt over het raadplegen van de politiesystemen op de persoon van de informant die bij hem bekend was als [naam 1] en op een persoon die bij hem bekend was gemaakt als [naam 2] . Op 28 september 2015 om 10.27 uur kocht [medeverdachte 1] bij de Mediamarkt in Son en Breugel een USB-stick PNY en een prepaid telefoon, die hij contant afrekende. Vervolgens reed hij naar het politiebureau aan de Croeselaan in Utrecht, waar hij tussen 11.43 uur en 12.49 uur een groot aantal bevragingen deed op [naam 1] en [naam 2] . De bewuste USB-stick is op 30 september 2015 in de woning van de ouders van [medeverdachte 1] in Weert teruggevonden. Op de USB-stick stonden Blue View Exportbestanden met betrekking tot [naam 1] en [naam 2] .
Om ongeveer 14.00 uur verlaat [medeverdachte 1] het politiebureau in Utrecht en op verzoek van
A-3869 vindt om 15.30 uur een ontmoeting plaats bij McDonalds in Best.
Op aanwijzing van [medeverdachte 1] rijdt deze met A-3869 mee naar een openbare picknickplaats aan de A2. Daar brengt [medeverdachte 1] A-3869 mondeling op de hoogte van zijn bevindingen. Daarbij merkt [medeverdachte 1] op dat de informatie zo minimaal was dat hij had besloten om
A-3869 een en ander mondeling mede te delen.
III.
Bij de doorzoeking van de [adres 2] , de woning waar
[medeverdachte 2] verbleef, werd een grote hoeveelheid bewerkte Blue View informatie
op papier aangetroffen (zie hierna) met lees-aanduidingen en met geadresseerden erop aangebracht.
Tussenconclusie 5
[medeverdachte 1] e-mailde exportrapportages van zijn politie-e-mail naar zijn mailbox bij de politieacademie en zette de informatie over op bijvoorbeeld USB-sticks. Hij heeft over deze werkwijze geen verklaring willen afleggen.
[medeverdachte 1] verstrekte informatie mondeling, maar ook schriftelijk aan afnemers. Daarbij
werd de nodige omzichtigheid in acht genomen. Met betrekking tot de aangetroffen informatie op papier hebben verdachte en zijn medeverdachten niet willen verklaren.
Bergaster / Fuut / [verdachte] / [medeverdachte 3] / [medeverdachte 2]
I.
In de in de cloud opgeslagen digitale administratie van verdachte [medeverdachte 4] werden 15 PDF-bestanden gevonden met onder andere de namen [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 2] , te herleiden tot
bij de politie bekende subjecten. ' [verdachte] ' zou verdachte betreffen. ' [medeverdachte 2] ' zou betreffen medeverdachte [medeverdachte 2] (geboren 15 februari 1970).
Deze bestanden zijn op 25 en 28 juni 2013 geëxporteerd. Op die data registreert [medeverdachte 1]
bijzonder verlof. Desondanks stuurde hij op 25 juni 2013 om 15.10 uur en 15.13 uur vanaf
zijn politie-e-mailadres twee e-mails en op 28 juni 2013 te 12.23 uur nog één.
Bij het openen van de PDF ' [verdachte] ' bleek dat het ging om een bestand van 468 pagina's,
geëxporteerd op 25 juni 2013 te 13.38 uur.
Het bestand van [medeverdachte 2] betrof 265 pagina's, geëxporteerd op 25 juni 2013 te 13.54 uur.
Op 7 maart 2013 bevraagt [medeverdachte 1] verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] voor de eerste
keer in Blue View. In een memo in een in beslag genomen Samsung Galaxy III van 6 maart
2013 staan de namen van [medeverdachte 3] en verdachte met enige specifieke details, naar het hof begrijpt nodig voor het genereren van een KENO.
In een map met mini-processen-verbaal die op 29 september 2015 in de [adres 3]
(de woning van de ouders van [medeverdachte 1] ) in beslag zijn genomen, stonden op het bovenste vel de gegevens van [medeverdachte 4] , verdachte en [medeverdachte 2] die – naar het hof begrijpt – nodig zijn voor het genereren van een KENO op deze personen. Ook in een agenda over het jaar 2013 werd een lijst met namen aangetroffen, waaronder die van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en mogelijk verdachte. In een oude telefoon van [medeverdachte 1] werd een memo aangetroffen van 25 juni 2013 met daarin de namen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] .
Verder blijkt dat vlak voor de actiedag in het onderzoek 'Bergaster' 13 auto's uit de
bedrijfsvoorraad van [bedrijf 1] zijn overgeschreven naar onder andere verdachte. De sleutels
van één van deze auto's zijn op 29 september 2015 aangetroffen in de woning in Veldhoven
waar [medeverdachte 2] verbleef.
Tussenconclusie 6
Reeds in 2013 bevroeg [medeverdachte 1] verdachte en [medeverdachte 2] in Blue View en exporteerde deze gegevens, die uiteindelijk in de cloud van [bedrijf 1] terechtkwamen. [medeverdachte 1] maakte geen deel uit van het onderzoeksteam Bergaster, noch is gebleken van een andere politietaak die een en ander plausibel zou maken. Derhalve had [medeverdachte 1] geen valide reden om Blue View op deze personen te bevragen. Verdachte en medeverdachten hebben over deze concrete bevragingen in 2013 geen verklaring afgelegd.
II.
Het onderzoek Fuut betreft een verdenking van bedrieglijke bankbreuk. Verdachte en
[medeverdachte 3] zouden aan de verdachte in het onderzoek Fuut een groot geldbedrag hebben geleend. In het kader van dit onderzoek werd op 29 juli 2015 rond 12.00 uur [medeverdachte 3] door de FIOD gehoord.
Op diezelfde dag wordt waargenomen dat [medeverdachte 1] om 16.18 uur uit het gebouw van de politieacademie te Eindhoven komt en in een Peugeot [kenteken] ) stapt. De Peugeot wordt om 16.42 uur geparkeerd op een parkeerterrein De Plaatse in Veldhoven en [medeverdachte 1] begeeft zich naar het terras van een grand café. Om 18.37 uur heeft hij contact met de bestuurder van een Ford Mondeo ( [kenteken] ). De bestuurder van de Ford Mondeo is
[medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] heeft deze Ford Mondeo gehuurd. [medeverdachte 1] stapt in. Om 18.53 uur staat de Ford Mondeo geparkeerd op de oprit van de [adres 2] . In deze woning verblijft [medeverdachte 2] ; hij staat er echter niet ingeschreven.
Om 19.17 uur wordt een Audi A5 [kenteken] geparkeerd in de straat en twee mannen,
[medeverdachte 3] en verdachte, gaan de woning binnen. [medeverdachte 3] verklaart dat hij wel eens met verdachte in een woning in Veldhoven is geweest om daar te praten en te
kaarten. Hij trof toen in die woning [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Die zaten samen op de bank. Bij die gelegenheid hebben [medeverdachte 3] en verdachte gesproken over het gesprek met de FIOD. Het zou kunnen zijn dat de beide [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) dat hebben opgevangen, aldus [medeverdachte 3] .
Het onderzoek Fuut werd door [medeverdachte 1] op 28 juli 2015 en 3 augustus 2015 in Blue View
uitgebreid bevraagd. Op 3 augustus 2015 raadpleegt [medeverdachte 1] rechtstreeks op het
onderzoek en geeft ook twee zoekopdrachten: 'vervalst fuut' en 'saxo fuut'. Bij het
onderhoud van de FIOD met [medeverdachte 3] was op 29 juli 2015 gesproken over een
vervalst bankafschrift van de Saxobank.
Tussenconclusie 7
Nu [medeverdachte 1] vlak vóór en vlak na de ontmoeting met verdachte en [medeverdachte 3] in de woning van [medeverdachte 2] het onderzoek Fuut uitgebreid bevroeg, lijkt het aannemelijk dat hij dit deed op verzoek van een of meer van zijn medeverdachten. [medeverdachte 1] had met name op de KENO van verdachte al vele bevragingen gedaan en er liep ook een abonnement op verdachte. [medeverdachte 1] had geen enkele reden of motief om juist op dit onderzoek bevragingen te doen; hij was geen lid van het onderzoeksteam van de FIOD en er valt geen enkele valide reden te bedenken voor de raadpleging, anders dan dat hij daar door anderen om is verzocht. Verdachten hebben geen verhelderende verklaring op dit punt willen afleggen.
III A.
Op 29 september 2015 werd achter een afgesloten schot onder de trap in de [adres 2] een verborgen bundel documenten in beslag genomen van in totaal 167 pagina's met informatie over vele subjecten. Het bleek te gaan om bewerkte Blue View producten: het was het resultaat van verschillende downloads en bewerkingen.
Er was informatie toegevoegd:
(op document Costa getypt op linkerbovenhoek): ' [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte).
Bovenstaande inzake onderstaand onderzoek hennep (reeds verstrekt)'
en
(op document in linker bovenhoek getypt Gortworst)
'10x afgeschermd onderzoek DOOMER (zie eerdere uitleg)'
en
(op document in linker bovenhoek getypt Zaak)
'Let op inzet IMSI catcher bij verdachten'.
Op een van de andere pagina's staat het tijdstip van export: 12-08-2015 13.25.06. De tekst betreft een mutatie van een onderzoek, dat door [medeverdachte 1] blijkens zijn logfiles op
12 augustus 2015 om 13.42.32 is bevraagd. Vervolgens zijn er 152 mutaties uit Blue View geëxporteerd.
Op gevouwen hoekjes op twee A4-tjes stond onder andere ' [verdachte] '. ' [verdachte] ' bleek een deel van een mutatie van 19 augustus 2015. Op dit mutatienummer heeft [medeverdachte 1] op 25 augustus 2015 en 28 september 2015 gezocht. Op één van de pagina's is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen.
Op zeven pagina's uit de bundel werden vingerafdrukken van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Op 1 september 2015 werd om 17.58 uur gezien dat [medeverdachte 1] in Weert in een BMW ( [kenteken] ) stapte en om 18.26 uur reed hij over de Run in Veldhoven. Vervolgens stond de
BMW geparkeerd op het parkeerterrein De Plaatse te Veldhoven.
Om 18.50 uur staat de Ford Mondeo ( [kenteken] ) geparkeerd op de oprit van de [adres 2] . Om 19.07 uur arriveert een Audi ( [kenteken] ) ter hoogte van nummer 40. De bestuurder, die na onderzoek geïdentificeerd kan worden als verdachte, stapt uit. Om 19.58 uur verlaat hij de woning. Om 20.04 uur verlaat [medeverdachte 1] de woning en stapt hij als bijrijder bij [medeverdachte 2] in de Ford Mondeo. Om 20.12 uur stopt de Mondeo bij de BMW. Om 20.39 uur is de BMW in Weert en om 21.04 stapt [medeverdachte 1] zijn woning binnen met een voorwerp in zijn hand.
Op 27 augustus 2015 werd Blue View door [medeverdachte 1] bevraagd. Er werd een groot aantal
bevragingen gedaan en informatie werd geëxporteerd. Verdachte werd uitgebreid bevraagd
en vermoedelijk werd een BVH-registratie geëxporteerd, handelende over de
overgeschreven auto's in het onderzoek 'Bergaster'.
Op 1 september 2015 zijn er twee externe gegevensdragers aangesloten geweest op de
computer van [medeverdachte 2] . Uit de linkfiles op die computer kan worden afgeleid dat op één van die gegevensdragers op die computer bestanden zijn geopend. In totaal zijn er 27 fragmenten tekst gevonden in de computer van medeverdachte [medeverdachte 2] , onder meer 4
fragmenten op de KENO [verdachte] en 9 fragmenten op het onderzoek 'Fuut'.
III B.
Op 30 september 2015 werd in de garage van de [adres 2] in een
plastic tas een briefje gevonden met de tekst: 'Ab: [medeverdachte 5]
'. Een papiertje met ongeveer gelijkluidende gegevens werd aangetroffen in
een plastic bakje in een kastje in de woning van [medeverdachte 1] in Weert.
Op 22 juni 2015 is door [medeverdachte 1] in Blue View gezocht op de KENO van deze persoon en
de registraties worden vermoedelijk geëxporteerd. Op 23 juni 2015 worden de registraties
(opnieuw) geëxporteerd. Op 7 juli 2015 wordt wederom een raadpleging gedaan. Er wordt
een abonnement aangemaakt op de lange KENO van deze persoon.
Op 21 en 28 juli 2015 wordt de KENO bevraagd. Op 25 augustus 2015 wordt opnieuw
bevraagd en wordt een BVH-registratie, die ook op 22 en 23 juni 2015 en op 5 augustus
2015 door [medeverdachte 1] is geraadpleegd, geëxporteerd. Deze registratie is gestart naar
aanleiding van een melding van activiteiten die verband hielden met het kweken van hennep
na een inbraak in een woning en de registratie werd in de loop van de tijd steeds uitgebreid.
De registratie werd voor de laatste maal geraadpleegd en geëxporteerd op 28 september
2015 om 11.23.19 uur. De verdachte in die zaak was de huurder van de woning: [medeverdachte 1]
.
De tekst van de in de bergplaats gevonden documenten met daarop getypt ' [medeverdachte 5] ' en
handgeschreven: 'AB' handelt over een persoon [medeverdachte 5] en is afkomstig uit mutaties in de bovengenoemde registratie die door verdachte op verschillende tijdstippen is
geraadpleegd.
In de computer van [medeverdachte 2] zijn in de 'unallocated space' sporen aangetroffen van teksten die te herleiden zijn naar één van deze mutaties. Deze mutatie betreft een proces-verbaal dat is gesloten op 24 augustus 2015. Op 25 augustus 2015 is de mutatie in Blue View geraadpleegd en geëxporteerd.
Verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij samen met [medeverdachte 3] in de woning van [medeverdachte 2] is geweest en dat [medeverdachte 1] daar op dat moment ook was. [medeverdachte 3] heeft verdachte toen verteld dat hij – [medeverdachte 3] – was gehoord door de FIOD. Ook heeft [medeverdachte 3] verdachte toen een blaadje in handen gedrukt, dat verdachte vluchtig heeft doorgekeken, waarna hij het aan [medeverdachte 3] heeft teruggegeven. Verdachte heeft op dat blaadje niet gezien dat het van de politie afkomstig was. Ook wist hij niet dat het vertrouwelijke informatie betrof die uit een politiesysteem afkomstig was en heeft hij nooit iemand opdracht gegeven of verzocht om die informatie aan hem te verstrekken, aldus verdachte.
Tussenconclusie 8
Uit deze bewijsmiddelen volgt dat medeverdachte [medeverdachte 1] in de periode van juni tot en
met september 2015 informatie uit Blue View heeft geëxporteerd, onder meer ten aanzien van verdachte. Uit het feit dat de geëxporteerde informatie niet alleen was uitgeprint,
maar ook was bewerkt ten behoeve van de afnemer en was voorzien van extra aanwijzingen alsmede uit het aantreffen van dactyloscopische sporen van zowel [medeverdachte 1] op de aangetroffen bundel papieren, blijkt naar het oordeel van het hof dat [medeverdachte 1] met een duidelijk doel buiten zijn politietaak informatie heeft gegenereerd. Uit het feit dat op een van de papieren uit die bundel eveneens een dactyloscopisch spoor van verdachte is aangetroffen, blijkt bovendien dat verdachte in elk geval een deel van die informatie op enig moment in handen heeft gekregen. Verdachte heeft daarvoor ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring gegeven: volgens verdachte heeft hij van [medeverdachte 3] een blaadje in handen gedrukt gekregen en heeft hij dat vluchtig doorgekeken, waarna hij het aan [medeverdachte 3] heeft teruggegeven.
Uit de aangetroffen teksten op de documenten blijkt tevens dat de informatie werd verstrekt om anderen van buiten de politieorganisatie te waarschuwen, op de hoogte te stellen van lopende onderzoeken en van ingezette opsporingsmiddelen.
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] zijn verblijfplaats aan de [adres 2] beschikbaar stelde om de (papieren) informatie goed te verbergen, dat er informatie op de computer van [medeverdachte 2] werd bekeken/verwerkt en dat de woning van [medeverdachte 2] werd gebruikt om de afnemer(s) van de informatie te ontmoeten/te spreken. Daarnaast bracht [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] naar en van het adres in Veldhoven. Hieruit volgt dat het niet anders kan zijn dan dat [medeverdachte 2] volledig op de hoogte moet zijn geweest van het handelen van [medeverdachte 1] .
Conclusie m.b.t. schending ambtsgeheim
Op grond van al het vorenstaande en de daarbij genomen tussenconclusies stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] zijn geheimhoudingsplicht gedurende lange tijd bij herhaling heeft geschonden door politie-informatie te delen met derden. Uit de wijze waarop [medeverdachte 1] de informatie aan derden overbracht, concludeert het hof dat deze geen van allen bevoegd waren om van de informatie kennis te nemen.
Medeplegen door verdachte?
Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 1] gedurende lange tijd in Blue View zonder legitieme reden een groot aantal bevragingen op de KENO van verdachte heeft gedaan en dat hij een abonnement op de persoon van verdachte heeft gehad in dat systeem. In samenhang bezien met de bijeenkomst in de woning van [medeverdachte 2] , waarbij zowel verdachte als [medeverdachte 1] aanwezig waren, en de aangetroffen vingerafdruk van verdachte op een document uit een bundel vertrouwelijke informatie betreffende verdachte die door [medeverdachte 1] was geëxporteerd uit Blue View, ligt het voor de hand dat [medeverdachte 1] die informatie heeft verzameld op verzoek van verdachte en dat verdachte daar dus ook van wist. Dat betrokkenheid van verdachte bij de schending van het ambtsgeheim door [medeverdachte 1] voor de hand ligt, levert echter geen voldoende redengevend wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte aan dit strafbare feit door [medeverdachte 1] heeft deelgenomen in de vorm van medeplegen. Naar het oordeel van het hof bevat het dossier tegen de achtergrond van het in het voorgaande weergegeven toetsingskader inzake medeplegen onvoldoende bewijs dat tussen verdachte, [medeverdachte 1] en/of andere personen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van verdachte van voldoende gewicht was. Een afweging aan de hand van de eventuele intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte maakt dat het hof, mede in ogenschouw nemend het ontbreken van enig bewijs van een eventuele compenserende mate van betrokkenheid in de voorbereiding van het tenlastegelegde delict, oordeelt dat van een bewuste en nauwe samenwerking van verdachte bij het strafbare feit geen sprake is. Dat uit het dossier naar voren komt dat [medeverdachte 1] informatie over verdachte uit de politiesystemen heeft verzameld, [medeverdachte 1] en verdachte zich op enig moment hebben getroffen en dat op een document afkomstig uit een geheime bergplaats een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Tevens is uit de verklaringen, noch anderszins gebleken dat verdachte gegevens heeft verschaft aan [medeverdachte 1] teneinde informatie uit het politiesysteem te verkrijgen, dan wel gegevens heeft verborgen voor [medeverdachte 1] , voor hem gegevens heeft opgeslagen of verder heeft verspreid.
Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Medeplichtigheid door verdachte?
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van het hof evenmin wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de schending van het ambtsgeheim door [medeverdachte 1] heeft bevorderd en/of heeft vergemakkelijkt, door opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of opzettelijk behulpzaam te zijn. Ook hier geldt dat het enkele feit dat betrokkenheid van verdachte voor de hand ligt, geen wettig en overtuigend bewijs oplevert. Ook op dit punt geldt dat de omstandigheid dat uit het dossier naar voren komt dat [medeverdachte 1] en verdachte zich op enig moment hebben getroffen en dat op een document afkomstig uit een geheime bergplaats een vingerafdruk van verdachte is aangetroffen, daartoe onvoldoende redengevend wettig en overtuigend bewijs is.
Verdachte zal daarom voorts worden vrijgesproken van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.

Feit 2: (mede)plegen van omkoping van een politieambtenaar

Zoals het hof hiervóór heeft overwogen, ligt het voor de hand, maar kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat [medeverdachte 1] op verzoek van verdachte tezamen en in vereniging met (een) andere(n) geheime politie-informatie omtrent zijn persoon heeft opgevraagd uit Blue View en dat hij die informatie aan verdachte heeft verstrekt. Op grond van de in het voorgaande weergeven feiten en omstandigheden ligt het ook voor de hand te veronderstellen dat verdachte [medeverdachte 1] heeft betaald voor de bewezen diensten, al dan niet samen met een of meer anderen. Echter, ook hier geldt dat de in het voorgaande weergeven feiten en omstandigheden onvoldoende redengevend wettig en overtuigend bewijs daartoe opleveren.
Het hof zal verdachte daarom in navolging van de rechtbank vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.

Feit 3: deelname aan een criminele organisatie

Onder 3 wordt verdachte verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die – kort gezegd – tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten begunstiging, schending van
ambtsgeheimen, computervredebreuk en/of ambtelijke omkoping.
Het hof stelt het volgende voorop. In de eerste plaats moet kunnen worden vastgesteld dat sprake is van een organisatie. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één ander persoon. Dit samenwerkingsverband kan daarbij bijvoorbeeld ook bestaan uit een natuurlijk persoon en een rechtspersoon (vgl. ECLI:NL:HR:1993:AD1974 en HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378). Het moet in ieder geval gaan om een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband, dat als eenheid kan opereren (vgl. HR 26 juni 1984, NJ 1985, 92 en HR 26 november 1985, NJ 1986, 389). Een dergelijk samenwerkingsverband kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. Er is reeds sprake van een dergelijke organisatie wanneer één persoon met minimaal één of meer anderen voor een door hen gesteld doel samenwerken. Het optreden als eenheid is geen absolute voorwaarde, terwijl de juridische status van het samenwerkingsverband niet relevant is. Ook hoeft er geen sprake te zijn van formeel afgebakende taken, maar het samenwerkingsverband moet wel meer dan een incidenteel karakter hebben (vgl. HR 16 oktober 1990, NJ 1991, 442 en HR 10 juli 2001, NJ 2001, 687). Van een duurzaam, min of meer gestructureerd samenwerkingsverband kan al blijken als er gedurende een vaste periode door bepaalde personen volgens een vast patroon wordt samengewerkt. Niet noodzakelijk is daarbij dat het enkel steeds dezelfde personen betreft, wel dient er sprake te zijn van een vaste kern (vgl. HR 29 januari 1991, NJB 1991, 50). Ook is in dezen niet vereist dat al de personen van de organisatie onderling met elkaar samengewerkt hebben of bekend waren met de andere deelnemers aan de organisatie en hun bezigheden voor die organisatie (vgl. HR 9 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ8470 en HR 22 januari 2008, NJ 2008, 72). Ten slotte hebben duurzaamheid en gestructureerdheid betrekking op het bestanddeel 'organisatie' en niet op 'deelneming', zodat ook een relatief korte bijdrage aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband strafbaar kan zijn.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen is voorts vereist dat de organisatie het oogmerk heeft van het plegen van een bepaald misdrijf of misdrijven. Het oogmerk betreft het naaste doel van de organisatie en niet dat van de verdachte/deelnemer aan de organisatie. Het oogmerk kan daarbij gericht zijn op een enkel, specifiek genoemd delict of meerdere delicten, maar een pluraliteit daarvan is noodzakelijk. Het oogmerk impliceert dat de betreffende misdrijven (of pogingen of voorbereidingen daartoe) nog niet hoeven te hebben plaatsgevonden (vgl. HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 425). Voor het bewijs van het oogmerk kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd en aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten die met dit doel worden verricht.
Tot slot moet worden vastgesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan de organisatie. Van deelneming is in objectieve zin sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vgl. HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW5161 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Beide vereisten zijn te beschouwen als nevengeschikt, maar zijn tevens onderling nadrukkelijk samenhangend.
Uit de bewijsmiddelen moet derhalve duidelijk worden dat de verdachte behoort tot de organisatie en dus niet enkel is te beschouwen als een sympathisant. Daarnaast moet sprake zijn van enige, naar buiten gerichte activiteit die in nauw verband staat met de misdrijven die de organisatie nastreeft. Deze activiteit kan bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar kan ook bestaan uit het feitelijk verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet zo zeer zijn te kwalificeren als een strafbare vorm van daderschap, maar wel zijn aan te merken als bovenbedoeld een aandeel hebben in of ondersteuning van gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist derhalve dat de verdachte aan enig concreet misdrijf van de organisatie heeft deelgenomen.
Naast deze objectieve vereisten dient de verdachte in subjectieve zin in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie als oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende (vgl. HR 18 november 1997, LJN:ZD0858/NJ 1998, 225; HR 8 oktober 2002, 2002:AE5651/NJ 2003, 64 en HR 8 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9814). Niet is vereist derhalve dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op een door de organisatie beoogd concreet misdrijf.
Anders dan de rechtbank, acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van een organisatie in vorenbedoelde zin. [medeverdachte 1] heeft, naar het hof aanneemt uit financieel gewin, gedurende lange tijd zijn geheimhoudingsplicht geschonden, door geheime politie-informatie te verstrekken aan derden, die kennelijk geïnteresseerd waren in welke informatie de politie over hen had. [medeverdachte 1] kan derhalve worden gezien als verstrekker van informatie en die derden als afnemers van die informatie. Deze verhouding van verstrekker en afnemers levert naar het oordeel van het hof in het dossier zoals het thans aan het hof voorligt geen samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur op tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte, dan wel een of meer andere personen. Uit het dossier komt naar voren dat [medeverdachte 1] informatie verzamelde over een groot aantal personen, waarvan [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en verdachte slechts een klein onderdeel vormden. Van een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Ook is volgens het hof geen sprake van deelneming in de zin van artikel 140 Sr. Van enige betrokkenheid van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] of verdachte, bij informatieverzameling ten behoeve van anderen – bijvoorbeeld de twee in het dossier genoemde agenten die werkten onder dekmantel – waarbij zij a) behoren tot de organisatie/samenwerkingsverband, en b) een aandeel hebben in gedragingen, dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie tot het plegen van misdrijven, is het hof niet gebleken. Het eventueel afnemen van informatie in de onderhavige zaak maakt naar het oordeel van het hof in die zin geen onderdeel uit van de tenlastegelegde deelneming als bedoeld in artikel 140 Sr.
Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes, griffier,
en op 4 mei 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.