ECLI:NL:GHSHE:2020:1466

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
200.275.161_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de schuldsaneringsregeling na tekortkomingen in sollicitatieplicht en informatieplicht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg een vonnis van de rechtbank Limburg ontvangen, waarin werd geoordeeld dat hij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn sollicitatieplicht en informatieplicht. De rechtbank had geen schone lei verleend, wat de appellant niet kon accepteren. In hoger beroep heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij wel degelijk had gesolliciteerd, zij het niet op de voorgeschreven wijze. Hij betwistte dat hij niet aan zijn verplichtingen had voldaan en voerde aan dat hij door de bewindvoerder en de rechter-commissaris niet adequaat was geïnformeerd over zijn verplichtingen. Het hof heeft de argumenten van de appellant in overweging genomen, maar concludeerde dat hij in voldoende mate was gewezen op zijn verplichtingen en dat zijn tekortkomingen toerekenbaar waren. Desondanks heeft het hof, gezien de recente werkgelegenheid van de appellant en de bereidheid om zich in te spannen, besloten de termijn van de schuldsaneringsregeling met 15 maanden te verlengen. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
Uitspraak : 30 april 2020
Zaaknummer : 200.275.161/01
Zaaknummer eerste aanleg : [zaaknummer]
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 25 februari 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 maart 2020, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te beslissen de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] te beëindigen met verlening van de schone lei, dan wel de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen voor een door het hof te bepalen periode, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft digitaal plaatsgevonden op 22 april 2020. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Linden.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
-
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 februari 2020;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 11 maart 2020;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 15 april 2020;
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 21 april 2020.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 14 februari 2017 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Onder rechtsoverweging 2.6. overweegt de rechtbank dat ondanks al deze
waarschuwingen (het huisbezoek, de vermelding van de verplichtingen in de verslagen
en de brief van de rechter-commissaris van 25 februari 2019) de saniet niet, althans
onvoldoende zijn verplichtingen is nagekomen. De rechtbank geeft echter niet aan op
welke verplichtingen de rechtbank doelt. Het moge zo zijn geweest dat af en toe wat stukken hij de bewindvoerder ontbraken, doch [appellant] heeft altijd alsnog de ontbrekende stukken aan de bewindvoerder doen toekomen. Onder deze omstandigheden kan niet gesteld worden dat [appellant] niet zijn informatieplicht is nagekomen en dat dit een grond vormt aan [appellant] de schone lei te onthouden.
3.3.1.
[appellant] betwist dat hij niet in voldoende mate heeft gesolliciteerd en kan zich dus ook niet verenigen met rechtsoverweging 2.8 van de rechtbank. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij wel in voldoende mate heeft gesolliciteerd, doch hij heeft merendeels niet gesolliciteerd conform de verplichtingen die daarvoor gelden voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling.
[appellant] solliciteerde meestal ‘face tot face’, dan wel telefonisch. Dit werkte voor hem het beste. Voor zover ten tijde van de schuldsaneringsregeling er periodes zijn geweest dat [appellant] niet heeft gesolliciteerd, dan kwam dit vanwege het feit dat [appellant] zich daartoe niet in staat achtte. Verscheidene keren heeft [appellant] aan de bewindvoerder medegedeeld dat hij van oordeel is dat hij arbeidsongeschikt is. Steeds kreeg [appellant] van de bewindvoerder dan te horen dat hij dit aantoonbaar moest maken met een keuringsrapport. De enkele melding dat [appellant] in behandeling was bij orthopedie voor een hernia was volgens de bewindvoerder onvoldoende. Vervolgens wordt door de gemeente een rapportage opgesteld op grond waarvan de gemeente het standpunt inneemt dat [appellant] arbeidsongeschikt is. Ook dit was voor de bewindvoerder geen aanleiding om een keuringsprocedure in gang te zetten. In de periode februari 2018-juli 2018 is vanuit de gemeente een cliëntdiagnoserapport opgesteld. Voor de rechter-commissaris was dit echter niet voldoende om een vrijstelling te verlenen. Er diende een belastbaarheidsonderzoek te komen. [appellant] vindt deze gang van zaken onbegrijpelijk. Zo staat in de Recofa richtlijnen onder artikel 3.5. sub g opgenomen dat indien schuldenaar niet over een medische verklaring of medische informatie beschikt maar wel aannemelijk is dat sprake is van medische omstandigheden die de (mate van) arbeidsgeschiktheid beïnvloeden, schuldenaar zich laat keuren door een door de bewindvoerder of rechter-commissaris aan te wijzen deskundige. Het staat vast dat [appellant] meer dan voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van medische omstandigheden die de (mate van) zijn arbeidsgeschiktheid beïnvloedde. Dat zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris geen medische keuring in gang heeft gezet is een omstandigheid die [appellant] niet valt toe te rekenen. Dat de bewindvoerder zich op het standpunt stelt dat [appellant] zelf met een keuringsrapport moest komen slaat natuurlijk kant noch wal. Een keuringsrapport wordt namelijk geïnitieerd vanuit de bewindvoerder dan wel de rechter-commissaris. Verder overweegt de rechtbank dat [appellant] alleen op banen in de taxibranche heeft gesolliciteerd. [appellant] erkent dat hij voornamelijk naar banen in de taxibranche heeft gezocht. De bewindvoerder bevestigt in het eerste verslag dat [appellant] tegen de bewindvoerder heeft gezegd dat hij alleen de taxiwereld kent en vermoedt dat hij daar ook wel weer aan de slag zou kunnen gaan. In dit verslag (en ook niet in de verdere verslagen) wordt [appellant] door de bewindvoerder er niet op gewezen dat hij zich niet alleen maar moet oriënteren op een baan in de taxibranche. Het had voor de hand gelegen dat de bewindvoerder dan wel de rechter-commissaris [appellant] expliciet erop gewezen zou hebben dat [appellant] breder moest solliciteren dan alleen een baan in de taxibranche. Nu dit niet is gedaan kan [appellant] hiervan geen verwijt worden gemaakt, aldus [appellant] .
3.3.2.
Onder rechtsoverweging 2.9. overweegt de rechtbank dat de rechtbank niet
de opmerking van de gemachtigde onderschrijft dat [appellant] ‘niet is wakker geschud’.
De raadsman van [appellant] plaatste deze opmerking op de eindzitting, omdat het opmerkelijk is dat ten tijde van de schuldsaneringsregeling er geen verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaats gevonden en [appellant] noch door de bewindvoerder noch door de rechter-commissaris is voorgedragen voor een tussentijdse beëindigingszitting. Opmerkelijk, omdat volgens de bewindvoerder [appellant] gedurende drie jaren maar slechts twaalf keer heeft gesolliciteerd. Waarom wordt er dan niet ingegrepen door een verhoor te laten plaats vinden bij de rechter-commissaris dan wel [appellant] voor te dragen voor een tussentijdse beëindiging? Bij een dergelijk verhoor of op
zitting had aan [appellant] precies uitgelegd kunnen worden hoe de sollicitatieplicht werkt in een
schuldsaneringsregeling en welke verplichtingen dat met zich meebrengt. [appellant] zou dan ‘wakker geschud’ zijn. Met [appellant] hadden afspraken gemaakt kunnen worden over de sollicitatieplicht en [appellant] had erop gewezen kunnen worden dat in het geval hij moeite heeft om sollicitatiebrieven op te stellen hij daarvoor begeleiding kan zoeken. Indien tijdig zou zijn ingegrepen en vervolgens [appellant] zich niet zou hebben gehouden aan de gemaakte afspraken omtrent de sollicitatieplicht, dan zou een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei terecht zijn geweest. Maar er werd niet ingegrepen. De bewindvoerder en de rechter-commissaris lieten [appellant] drie jaren
lang ‘watertrappelen’ Uiteindelijk besloot de rechtbank om [appellant] te laten ‘verzuipen’ door aan het eind van de rit aan hem geen schone Iei af te geven vanwege het onvoldoende solliciteren.
3.4.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] heeft wel degelijk gesolliciteerd, ook al is dat niet gebeurd op de wijze als voorgeschreven. Het achterwege blijven van een keuring is van wezenlijk belang. [appellant] wist niet op welke functies hij mocht solliciteren. [appellant] handhaaft onverkort hetgeen in het beroepschrift is opgemerkt omtrent het ten onrechte niet ‘wakker schudden’ door middel van gerichte waarschuwingen en/of een verhoor bij de rechter-commissaris.
In dit verband vraagt [appellant] aandacht voor GHSHE 6 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1484. Uit de overgelegde mail van de gemeente – van 18 februari 2020 – blijkt dat de gemeente tevreden is met de inzet van [appellant] gedurende de looptijd van de schuldsanering. [appellant] handhaaft primair dat geen sprake is van toerekenbare tekortkomingen en verzoekt subsidiair om een verlenging. Nu er sprake is van een situatie waarin [appellant] werkt dient een verlenging ongeveer de helft te bedragen van de periode waarin [appellant] tekortgeschoten zou zijn met solliciteren.
zelf benadrukt tenslotte nog dat zijn advocaat goed zijn standpunt heeft verwoord, dat hij 17 jaar als taxichauffeur heeft gewerkt en dat dat zijn lust en zijn leven was en dat hij sinds begin april 2020 een baan heeft bij [bedrijf] , via Manpower. Het is een functie waarbij hij medicijnen moet uitladen en inscannen. Hij is op uitzendbasis aangenomen voor 6 maanden, maar er is een intentieverklaring dat hij bij goed functioneren vervolgens voor bepaalde tijd in dienst kan komen. Het is voor minstens 16 uur per week, maar hij werkt 40 uur per week. Het tillen valt mee want de bakken wegen niet meer dan 5 kg.
[appellant] stelt dat er aan zijn zijde sprake is geweest van onwetendheid ter zake de gang van zaken in de schuldsanering, en dat hij bereid is om een en ander recht te zetten in een verlenging, met 100% inzet.
3.5.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 11 maart 2020 - zakelijk weergegeven – onder meer het volgende aangevoerd.
“(…) Het is de schuldenaar die een beroep doet op de WSNP en van hem wordt een en ander verwacht; hem wordt ook uit en te na uitgelegd wat er van hem verwacht wordt:
1. Hij krijgt spelregels voorgelegd en hem worden de regels ter zake de arbeidsplicht voorgelegd. Hij tekent daarvoor ter zitting voor akkoord.
2. Ook bij het huisbezoek wordt aan hem uitgelegd welke informatie hij moet geven, hoe vaak en op welke wijze. En dan gaat het over informatie betreffend financiën, arbeid, gezondheid. Dat is ook met dhr. [appellant] besproken en hij heeft daarvoor ook voor akkoord getekend (zie vragenlijst huisbezoek 17-2- 20 17, bijlage 2).
3. hr. [appellant] krijgt van mij het eerste verslag en daar staat onder het kopje “Informatieplicht” nog eens benoemd wat er (ongevraagd, spontaan en uit eigener beweging) aangeleverd moet worden. (zie bijlage 1)
4. Ook krijgt hij bij het huisbezoek én bij de mail aankondiging huisbezoek een boekje mee dat ik aanreik bij een WSNP. Ook daar staat nog een benoemd welke informatie er zondermeer moet worden aangereikt. (bijlage 2)
5. Als laatste wordt in ieder verslag benoemd hoe het gaat met informeren. En dan blijkt dat er wel eens wat mist (4 verslag), ik te weinig verneem (5 verslag) en het beter gaat na een waarschuwingsbrief(6e verslag). (bijlage 1)
Mij lijkt dat dhr. [appellant] moet weten waarover hij moet informeren en hoe vaak. Dat hij pas op het einde een waarschuwingsbrief van de RC krijgt, doet er niet aan af, tenzij mr. van der Linden meent dat alleen opdrachten, vragen en waarschuwingen van de RC serieus genomen hoeven te worden.(….)
Dhr. [appellant] beroept zich in eerste instantie niet op volledige arbeidsongeschiktheid (zie eerste verslag), maar beroept zich wel op fysieke beperkingen. Kort na het eerste verslag verzoekt hij vrijstelling arbeidsplicht en sollicitatieplicht vanwege mantelzorg voor de familie. Die krijgt hij ook tot 1-6-20 17. Daarna solliciteert hij, weliswaar matig en toont geen vacatures e.d., maar verzoekt (nog) geen vrijstelling. Hij laat daarna ook weten eerdaags een gesprek te hebben bij de Gemeente omtrent zijn arbeidsmogelijkheden (zie mailcorrespondentie
augustus/september 2017, bijlage 3) Daarna pas stelt hij zodanig klachten te hebben dat hij niet kan werken en overlegt daartoe een rapportage cliëntdiagnose dd 21-11-2017 in opdracht van de sociale dienst (mr. van der Linden meent dat die in de loop van
2018 is opgesteld) en verzoekt vrijstelling van de sollicitatieplicht. Dat verzoek wordt afgewezen en dhr. [appellant] gaat daarvan niet in beroep. (zie bijlage 3, rapportage cliëntdiagnose en afwijzing vrijstelling sollicitatieplicht). Er valt overigens nog wel wat af te dingen op de inhoud en conclusie van die rapportage cliëntdiagnose. Ik acht de conclusie zondermeer tegenstrijdig; “Cliënt is momenteel niet matchbaar op passende arbeidsplaatsen. Cliënt is PARTTIME beschikbaar voor werk of activiteiten voor 29-32 uur per week.” Is er dan nog een reden voor de bewindvoerder en de RC om een arbeidsdeskundige te laten rapporteren? Dat lijkt me niet. Er ligt een rapportage. En er wordt rekening gehouden met de beperkingen van dhr. [appellant] . Ook lukt het dhr. [appellant] om zelf met rapportages te komen. Het lijkt er alleen op dat de inhoud van die rapportages niet het gewenste resultaat hebben voor dhr. [appellant] ; namelijk volledige vrijstelling van de arbeids- en sollicitatieplicht. Ook de rapportage van UWV (november 2018) die dan opnieuw tot een gedeeltelijke vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht leidt wordt pas aangereikt eind 2018. De WSNP is dan al bijna 2 jaar opwegen in die 2 jaar heb ik, als ik heel gunstig tel voor meneer [appellant] maximaal 15 activiteiten aangetoond gekregen. Afgezien van de vrijstelling tot 1-6-20 17 hadden er dat toen tenminste (17 maanden = 4 per maand) 68 sollicitaties moeten zijn.
Dan nog het beperkt solliciteren op enkel taxi-banen. Ik wijs er uitdrukkelijk op dat dit de keuze en beslissing was en is van dhr. [appellant] . Ik meld in het eerste verslag inderdaad dat dhr. [appellant] aangeeft dat hij alleen in de taxibranche aan het werk komt. Er wordt echter nergens gesteld dat dhr. [appellant] enkel en alleen op functies in de vervoerswereld hoeft te solliciteren.
(…) Ik meen dat uit de verslagen evident te lezen is dat dhr. [appellant] zijn verplichtingen niet nakwam. Mij lijkt dat het achterwege blijven van een verhoor, tussentijdse beëindiging en/of waarschuwingsbrief geen reden is om dan de schone lei niet te mogen weigeren. Uit mijn eindverslag kunt u opmaken dat ik opteerde voor beëindiging dan wel verlenging van de looptijd. Het verloop op de zitting was echter zodanig, dat voor de rechter ter plekke praktisch geen andere keus dan beëindiging zonder schone lei mogelijk was. De ingenomen stellingen van dhr. [appellant] cq zijn raadsman was/zijn alles behalve bereidwillig om een verlengde schuldsanering tot een goed einde te brengen.Dhr. [appellant] was/is niet tekortgeschoten in zijn verplichtingen. Het was/is de schuld van de rechter commissaris die niet eerder duidelijk maakte aan dhr. [appellant] dat hij in troebel water zwom. Het was/is de schuld van de bewindvoerder die niet eerder wees op de mogelijkheid een deskundige rapportage te (laten) opmaken waaruit arbeidsvrijstelling zou blijken. Het was/is in ieder geval niet de schuld van dhr. [appellant] dat hij niet voldoende had gesolliciteerd, dat hij niet eerder aantoonde niet te kunnen werken. Enige toezegging om in een verlengde looptijd alsnog ‘vol aan de bak’ te gaan, wordt (ook nu!) niet gedaan.”
3.6.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De rechter-commissaris heeft de cliëntdiagnose niet voldoende geacht. Van de beslissing geen vrijstelling te geven is geen beroep ingesteld. De gemeente zou [appellant] gaan helpen bij het invullen van zijn sollicitatieplicht. Het punt van voldoende solliciteren komt in ieder verslag terug, en ook het punt van de keuring heeft vanaf het 2e verslag gespeeld. Tijdens de behandeling in eerste aanleg verdween het geloof in een mogelijke verlenging. Met wat thans naar voren wordt gebracht, alsook vanwege het feit dat [appellant] thans werk heeft en ‘zijn stinkende best wil gaan doen’, staat de bewindvoerder wel open voor een verlenging. Hierbij denkt zij aan een verlengde duur van tussen de twaalf en achttien maanden.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.7.2.
[appellant] heeft zich aanvankelijk beperkt tot solliciteren in de taxibranche, en daarbij - zo heeft hij erkend - evenmin de geldende regels aangaande solliciteren in acht genomen. Controle door de bewindvoerder is ook niet mogelijk geweest en aldus heeft [appellant] onvoldoende aantoonbaar gesolliciteerd. In de aan [appellant] verschafte informatie en spelregels wordt gewezen op de noodzaak breed te solliciteren, maar hij heeft niettemin een andere afweging gemaakt.
Voor het hof is het niet verlenen van een (beperkte) vrijstelling vanwege de cliëntdiagnose door de rechter-commissaris een gegeven: het hof heeft geen beoordelingsrol ter zake en voor de relevante periode gold dus een volledige sollicitatieplicht.
Naar het oordeel van het hof is [appellant] verder in voldoende mate gewezen op zijn verplichtingen op het punt van solliciteren en op hetgeen er ter zake onvoldoende was. Dit blijkt onder meer uit de verslagen van de bewindvoerder, maar ook bijvoorbeeld uit haar mail van 29 augustus 2017 (“Dit gaat niet goed zo”) en uit de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 25 februari 2019. De vergelijking met GHSHE 6 maart 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:1484, waar geen vergelijkbare signalen waren afgegeven, en positief werd gerapporteerd en waar de schuldenaar wel parttime werkte gedurende de looptijd, gaat dan ook niet op. Er waren dus geen verdere verplichtingen voor de bewindvoerder c.q. de rechter-commissaris tot het (doen) gelasten van een (nieuwe) keuring, het oproepen voor een tussentijds verhoor of het uitdrukkelijk(er) benoemen van consequenties van het gedrag van [appellant] .
Samenvattend is [appellant] op het punt van solliciteren tekortgeschoten, en deze tekortkoming kan hem worden toegerekend.
3.7.3.
Ook op het punt van het spontaan informeren is [appellant] tekortgeschoten, namelijk op het punt van de reis naar het buitenland en op het punt van verdiensten ten gevolge van deelname aan een rommelmarkt. Ook deze tekortkoming kan hem worden toegerekend, nu ter zake heldere regels zijn geformuleerd in de zogenaamds spelregels als door [appellant] ondertekend: zie regel 2 m.b.t. verdiensten en regel 4, laatste zin m.b.t. reizen naar het buitenland. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] niet in staat is geweest deze regels te begrijpen en ook de mondelinge (digitale) behandeling geeft het hof geen reden aan te nemen dat [appellant] de regels niet heeft kunnen begrijpen.
3.7.4. In totaliteit is er geen sprake van zodanige tekortkomingen dat deze buiten beschouwing kunnen worden gelaten op de wijze als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
Voor een schone lei is – anders dan door [appellant] primair bepleit – nog geen plaats.
3.8.1.
Anders dan de rechtbank ziet het hof thans in de opstelling van [appellant] zelf tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep, alsmede gezien het feit dat hij inmiddels werk heeft gevonden en zich daarvoor vol inzet, alsook gezien het advies van de bewindvoerder tijdens de behandeling in hoger beroep, aanleiding de schuldsanering te verlengen, zoals [appellant] subsidiair heeft verzocht.
3.8.2.
In dat verband geldt immers allereerst het volgende.
Op grond van art. 349a lid 1 Fw bedraagt de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar, maar kan de rechter in afwijking daarvan de termijn op ten hoogste vijf jaar stellen. Met de in art. 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling is met name beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting gerechtvaardigd is dat dit na een verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. De beslissing om op de voet van art. 349a lid 2 en 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen kan worden genomen na het moment waarop de in art. 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de schuldsaneringsregeling afloopt, maar de schuldsaneringsregeling nog niet met inachtneming van de art. 352-356 Fw is geëindigd (vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935, NJ 2014/470, rov. 3.4.2-3.4.3 en 3.5.4 en HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1203, NJ 2017/288, rov. 3.4.4).
3.8.3.
Uit de hiervoor genoemde van de Hoge Raad uit 2014 blijkt dat in dit geval de verlengde termijn na dit arrest pas weer gaat lopen:
“ 3.6.2. Uit de hiervoor in 3.5.4 vermelde rechtspraak volgt dat het aflopen van de termijn van art. 349a Fw van rechtswege tot gevolg heeft dat voor de toepassing van de tweede afdeling van titel III Fw – welke afdeling de gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling regelt – de schuldsanering eindigt. Dat geldt ook indien na het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt, op de voet van art. 349a lid 2 en 3 Fw nog moet worden beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. De in de tweede afdeling van titel III Fw voorziene gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden opnieuw van toepassing vanaf het moment waarop de beslissing tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling onherroepelijk is geworden.
Het vorenstaande brengt mee dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.”
3.8.4.
Anders dan door [appellant] bepleit ziet het hof geen aanleiding de verlenging op (maar) ongeveer de helft van de periode gedurende welke [appellant] tekortgeschoten is, te bepalen. Dat [appellant] nu werkt - en dat hopelijk ook blijft doen - vormt immers eveneens een invulling van de inspanningsverplichting werk te vinden respectievelijk te behouden, welke verplichting hij gedurende een substantieel deel van de looptijd niet goed heeft uitgevoerd.
In de gegeven omstandigheden acht het hof dan ook een verlenging van 15 maanden bij wege van laatste kans geïndiceerd, gedurende welke periode alle verplichtingen voor [appellant] uit hoofde van de schuldsaneringsregeling onverkort doorlopen. Uitgaande van de berekeningsmethode als door de Hoge Raad aangegeven en hierboven geciteerd, en voorshands veronderstellenderwijs uitgaande van de gebruikelijke – doch onbenutte - cassatietermijn en met een lichte afronding ten voordele van [appellant] , wordt er aldus verlengd tot 1 augustus 2021.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd overeenkomstig hetgeen hiervoor is aangegeven.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met 15 maanden, derhalve tot – afgerond – 1 augustus 2021;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en H.K.N. Vos en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2020.