ECLI:NL:GHSHE:2020:1441

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
200.237.047_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van supermarkt voor schade door reclamebord en kelderluikcriteria

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Supermarkt [de Supermarkt] B.V. tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 11 mei 2017, waarbij de partner van [geïntimeerde] met de auto tegen een paaltje aanreed. Dit paaltje was niet goed zichtbaar door een reclamebord dat door Supermarkt [de Supermarkt] was geplaatst. [geïntimeerde] vorderde schadevergoeding van Supermarkt [de Supermarkt] voor de schade aan zijn auto, die was begroot op € 1.719,20 aan herstelkosten en € 49,01 voor het vaststellen van de schade, plus buitengerechtelijke incassokosten.

In eerste aanleg werd de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, maar Supermarkt [de Supermarkt] ging in hoger beroep. Het hof moest beoordelen of Supermarkt [de Supermarkt] onrechtmatig had gehandeld door het reclamebord op die locatie te plaatsen, waarbij de kelderluikcriteria als beoordelingskader werden gehanteerd. Het hof overwoog dat Supermarkt [de Supermarkt] mocht verwachten dat automobilisten de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zouden nemen.

Het hof concludeerde dat de kans op een ongeval klein was, omdat automobilisten doorgaans langzaam rijden en goed opletten bij het inparkeren. Bovendien was het verboden om over het trottoir te rijden. Het hof oordeelde dat Supermarkt [de Supermarkt] niet aansprakelijk was voor de schade, omdat de automobilist zelf verantwoordelijk was voor het inparkeren. Het vonnis in eerste aanleg werd vernietigd en [geïntimeerde] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.237.047/01
arrest van 28 april 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Supermarkt [de Supermarkt] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Supermarkt [de Supermarkt] ,
advocaat: mr. E.J.A.A. van Dal te Arnhem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren te Leusden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 6508413 CV EXPL 17-7314)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 7 februari 2018, van de kantonrechter (rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg) gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en Supermarkt [de Supermarkt] als gedaagde.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 29 maart 2018;
  • de memorie van grieven, met producties;
  • de memorie van antwoord, met producties;
  • de akte van Supermarkt [de Supermarkt] en de antwoordakte van [geïntimeerde] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2.
De partner van [geïntimeerde] , mevrouw [de partner van geintimeerde] , is op 11 mei 2017 (zie ook overweging 5.1 hierna) in de auto van [geïntimeerde] tegen een paaltje aangereden. Kort na het ongeval zijn deze foto’s gemaakt:
3.3.
Het reclame bord is van Supermarkt [de Supermarkt] .

4.Het geschil in eerste aanleg en hoger beroep

4.1.
[geïntimeerde] vordert vergoeding van de schade aan zijn auto. De schade is begroot op € 1.719,20 aan herstelkosten en € 49,01 voor het vaststellen van de hoogte van de schade. Ook vordert [geïntimeerde] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
Aan zijn vordering legt [geïntimeerde] ten grondslag dat door het reclamebord het paaltje niet zichtbaar was. Door het reclamebord juist daar, voor het paaltje, te plaatsen heeft Supermarkt [de Supermarkt] een gevaarlijke situatie laten ontstaan. Supermarkt [de Supermarkt] had er rekening mee moeten houden dat automobilisten het paaltje niet zouden (kunnen) zien bij het inparkeren. De kans op een ongeluk met ernstige blikschade was groot. Supermarkt [de Supermarkt] had het reclamebord ook heel eenvoudig verder op de stoep (weg van het paaltje) kunnen plaatsen en heeft dat bovendien na het ongeval ook gedaan. Er is dus sprake van onrechtmatige gevaarzetting en Supermarkt [de Supermarkt] moet, volgens [geïntimeerde] , de schade vergoeden.
4.3.
Supermarkt [de Supermarkt] is bij de kantonrechter wel verschenen, maar de conclusie van antwoord is door de kantonrechter niet op tijd ontvangen. De vordering van [geïntimeerde] is daarom toegewezen.
4.4.
Supermarkt [de Supermarkt] voert in hoger beroep verweer. Met acht grieven betoogt zij dat de vordering van [geïntimeerde] afgewezen moet worden. Met die grieven legt Supermarkt [de Supermarkt] het geschil in volle omvang aan het hof voor.

5.De beoordeling

5.1.
Volgens Supermarkt [de Supermarkt] is onduidelijk wanneer en hoe het ongeval precies is gebeurd. Het hof overweegt als volgt. In een e-mail van [geïntimeerde] aan Supermarkt [de Supermarkt] stond dat het ongeluk op 11 maart 2017 zou zijn gebeurd. Dat is een vergissing geweest: het is op 11 mei 2017 geweest. Supermarkt [de Supermarkt] oppert de mogelijkheid dat vóór het maken van de foto’s (zie onder 3.2) mogelijk met het reclamebord is geschoven. Dat blijkt nergens uit, dus het hof passeert dit verweer als onvoldoende gemotiveerd.
5.2.
Het hof gaat ervan uit dat [de partner van geintimeerde] het paaltje niet gezien heeft, doordat het reclamebord er voor stond. De vraag die het hof moet beantwoorden is of Supermarkt [de Supermarkt] onrechtmatig heeft gehandeld door het reclamebord daar neer te zetten. Daarvoor gelden de zogenaamde kelderluikcriteria als beoordelingskader (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 en (onder meer) HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:47). Van belang is in dit geval:
  • wat Supermarkt [de Supermarkt] mocht verwachten over de mate van waarschijnlijkheid van de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid door automobilisten;
  • de grootte van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan,
  • de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben, en
  • hoe bezwaarlijk de te nemen veiligheidsmaatregelen zouden zijn.
5.3.
Door het bord daar te plaatsen is de kans op een ongeval groter geworden, waarbij blikschade aan auto’s kan ontstaan. Ook had Supermarkt [de Supermarkt] heel eenvoudig maatregelen kunnen treffen door het reclamebord verder weg van de stoeprand neer te zetten. Maar het gaat hier om inparkerende auto’s. Die rijden – meestal – langzaam en de automobilisten letten daarbij goed op. De waarschijnlijkheid dat automobilisten niet goed (genoeg) opletten is dus klein. Daarbij komt het volgende. Het is verboden om over het trottoir (de stoep) te rijden met een auto (artikel 10 eerste lid RVV 1990). [geïntimeerde] stelt dat [de partner van geintimeerde] (nog) niet over de stoep reed, maar dat kan niet kloppen: het paaltje staat op de stoep, dus de auto van [geïntimeerde] moet over de stoep gereden hebben toen [de partner van geintimeerde] het paaltje (met de zijkant van de auto) raakte. Dat de wielen van de auto op dat moment (nog) niet op de stoep stonden, is niet van belang.
[geïntimeerde] stelt ook dat [de partner van geintimeerde] niet anders kon: op de weg voor haar stond een ANWB-auto, zodat zij niet verder vooruit kon rijden om daarna achteruit in te parkeren. Het hof volgt die redenering van [geïntimeerde] niet. [de partner van geintimeerde] had er wel voor kunnen kiezen om niet op deze manier, over de stoep, op deze parkeerplaats in te parkeren, maar in plaats daarvan een andere parkeerplaats kunnen zoeken. Supermarkt [de Supermarkt] hoefde er bij het plaatsen van het reclamebord er geen rekening mee te houden dat de weg gedeeltelijk versperd zou kunnen zijn en dat een automobilist dan maar over de stoep zou willen inparkeren, zonder (goed) te kunnen zien of de stoep wel vrij was.
5.4.
Dat wil zeggen dat Supermarkt [de Supermarkt] mocht verwachten dat parkerende automobilisten de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zouden nemen en achteruit in zouden parkeren of alleen over de stoep zouden rijden als zij konden zien dat die vrij was. Dat weegt in dit geval zwaarder dan het feit dat het reclamebord makkelijk op een andere plaats neergezet had kunnen worden en dat de plaats van het reclamebord de kans op ongevallen heeft vergroot. Supermarkt [de Supermarkt] is daarom niet aansprakelijk voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden, doordat [de partner van geintimeerde] het paaltje niet heeft gezien en er tegenaan is gereden.
5.5.
Het vonnis in eerste aanleg moet vernietigd worden. Het hof zal [geïntimeerde] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Supermarkt [de Supermarkt] zullen worden vastgesteld op nihil, zodat het hof op dit punt geen veroordeling zal uitspreken.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Supermarkt [de Supermarkt] zullen worden vastgesteld op:
- explootkosten € 82,57
- griffierecht € 726,00
totaal verschotten € 808,57
- salaris advocaat € 1.138,50 (1,5 punten × tarief I)

4.De uitspraak

Het hof:
- vernietigt het vonnis van 7 februari 2018, van de kantonrechter (rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg) en doet opnieuw recht;
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Supermarkt [de Supermarkt] vastgesteld op € 808,57 voor verschotten en op € 1.138,50 voor salaris advocaat;
- verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar, en J.G.J. Rinkes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 april 2020.
griffier rolraadsheer