ECLI:NL:GHSHE:2020:1296

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/00538
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van een woning als eigen woning in het kader van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de rol van tijdelijke bewoners als kraakwacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kwalificatie van een woning als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 6, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, die in loondienst was bij het ministerie van Defensie, was tijdelijk uitgezonden naar de Verenigde Staten en had zijn woning in Nederland ter beschikking gesteld aan tijdelijke bewoners. De inspecteur van de Belastingdienst had de hypotheekrenteaftrek van de belanghebbende geweigerd, omdat hij van mening was dat de woning ter beschikking was gesteld aan derden. Het hof oordeelde echter dat de tijdelijke bewoners fungeerden als kraakwachters en dat de woning derhalve niet ter beschikking was gesteld aan derden. Hierdoor voldeed de belanghebbende aan de voorwaarden voor de uitzendregeling van artikel 3.111, lid 6, Wet IB. Het hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, waardoor de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.786. De inspecteur werd ook verplicht om het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 19/00538
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 augustus 2019, nummer BRE 18/1159 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn echtgenote [de echtgenote] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is in loondienst werkzaam bij het ministerie van Defensie. Met ingang van 1 augustus 2014 is belanghebbende voor zijn werk uitgezonden naar [plaats] (Verenigde staten) voor de duur van drie jaren. De uitzending is met een jaar verlengd (hierna: de uitzendperiode).
2.2.
Belanghebbende bezit sinds medio 2002 een woning, gelegen aan de [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning). Tot 1 augustus 2014 was de woning belanghebbendes hoofdverblijf. Sinds 1 augustus 2018 woont belanghebbende weer in de woning.
2.3.
Belanghebbende heeft onderzocht hoe gedurende zijn uitzending moet worden omgegaan met de woning. Belanghebbende heeft met het oog op de uitzending op 11 april 2014 een door zijn werkgever georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst bijgewoond waar -onder meer - een medewerker van de Belastingdienst heeft gesproken over de gevolgen van tijdelijke emigratie. Tijdens die voorlichting heeft die medewerker algemene informatie verstrekt over de mogelijkheid om bij uitzending iemand op de woning te laten passen en daarbij is verwezen naar het kraakwachtarrest.
2.4.
Op 11 december 2014 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een overeenkomst gesloten met bekenden over het gebruik van de woning gedurende de uitzending. In die overeenkomst is het volgende opgenomen:
“Ondergetekenden:
[belanghebbende en de echgenote] hierna te noemen "de eigenaren",
[A] geboren [geboortedatum 1] 1992 in [woonplaats] en [B] geboren [geboortedatum 2] 1988 [woonplaats] , hierna te noemen ''tijdelijke bewoners" in principe voor de termijn 1 januari 2015 tot aan de zomer 2017.
In aanmerking nemende:
Dat de eigenaren van de woning aan de [adres] te [woonplaats] , hierna te noemen: "de
woning” de tijdelijke bewoners de bovengenoemde woning ter bewoning aan bieden totdat de
eigenaren terug keren in Nederland en de woning weer willen betrekken of als de woning verkocht, verhuurd of gerenoveerd moet worden;
Dat de tijdelijke bewoners de woning willen bewaren d.m.v. bewoning voor de duur van deze
overeenkomst en daarom met eigenaren de volgende overeenkomst willen aangaan;
Dat partijen niet de intentie hebben een huurovereenkomst aan te gaan en evenmin een
dienstbetrekking te creëren.
Partijen komen het volgende overeen:
1. Met ingang van 1 januari 2015 zullen de tijdelijke bewoners de woning als hierboven aangeduid ter bewoning in gebruik nemen. De tijdelijke bewoners zullen in de woning aanwezig hebben en houden voor persoonlijk gebruik bestemde kledingstukken, verzorgingsartikelen, keukengerei en boeken. Daarbij zullen zij zorgen dat er voldoende tot bewoning strekkende meubilair, planten en zo nodig stoffering in de woning aanwezig zijn. In ieder geval zal daaronder behoren een bed, kast, tafel en stoelen als voor normaal gebruik bestemd;
2. De tijdelijke bewoners hebben de huiskamer, keuken, badkamer, toilet, en twee slaapkamers op de eerste verdieping en de wasmachine en droger op de tweede verdieping tot hun beschikking. Daarbij maken zij gebruik van de aanwezige apparatuur in de keuken;
3. De tijdelijke bewoners zullen alleen voor het verbruik als in deze overeenkomst omschreven een kostenvergoeding verschuldigd zijn € 250,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen per de 25e van iedere maand. De vaste kosten voor gas en elektra, de kosten voor de onroerende zaakbelasting en de opstalverzekering komen voor rekening van de eigenaren.
4. Nutsvoorzieningen en aansluitingen daarvan blijven op naam staan van de eigenaren.
5. De tijdelijke bewoners betalen bij ondertekening van dit contract aan de eigenaren een borgsom van € 450 als zekerheid voor het nakomen van hun verplichtingen. Dit bedrag zal door de eigenaren na beëindiging van deze overeenkomst worden terugbetaald zonder dat de eigenaar over dit bedrag rente verschuldigd is;
6. De tijdelijke bewoners verklaren dat zij 6 sleutels van de woning hebben ontvangen.
7. De tijdelijke bewoners zullen zich zo snel mogelijk na ondertekening van deze bewaringsovereenkomst bij het bevolkingsregister inschrijven op het tijdelijk bewoonde adres;
8. De tijdelijke bewoners zijn gehouden tot het in goede staat houden van en als goed huisvader zorgdragen voor de woning. De tijdelijke bewoners zullen de eigenaren direct op de hoogte brengen van het ontstaan van schade, in welke vorm dan ook;
9. De tijdelijke bewoners zullen alle nodige maatregelen nemen ter voorkoming van schade aan de woning. Alle schade aan, op of in de woning, ontstaan door schuld of nalatigheid van of vanwege de bewoners, dan wel met zijn haar goedvinden aanwezige derden is voor rekening van de tijdelijke bewoners;
10. De tijdelijke bewoners vrijwaren de eigenaren voor alle aanspraken van derden ter zake. De tijdelijke bewoners zullen een inboedelverzekering afsluiten. De eigenaar is niet aansprakelijk voor schade aan zaken van de bewoners ten gevolge van verlies, diefstal of op enige andere wijze veroorzaakt.
11. De tijdelijke bewoner zal zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de eigenaar geen andere personen ter (mede)bewoning in de woning toelaten.
12. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een termijn van 2 maanden, met dien verstande dat, indien zij niet door een der partijen, met inachtname van de opzegtermijn voor het einde van de overeenkomst wordt opgezegd, zij onder dezelfde voorwaarde en bepalingen wordt verlengd voor de periode van twee maanden en zo vervolgens na iedere twee maanden.
13. De overeenkomst kan door ieder der partijen tussentijds worden opgezegd met een opzegtermijn van een maand. De tijdelijke bewoner zal na beëindiging van de overeenkomst de woning ontruimd, schoon en in goede staat wederom aan de eigenaar opleveren en daarbij eveneens alle kopieën van de sleutel overhandigen.
14. De tijdelijke bewoners verrichten zijn bewaringsdiensten als zelfstandige en vrijwaart de eigenaar en de eigenaar van alle eventuele aanspraken ter zake van loonbelasting en/of sociale premies.
15. De tijdelijke bewoners verklaren zich ervan bewust te zijn dat zij in geval van verbouwing, renovatie, of verkoop van het pand, of zoveel eerder dan de eigenaar noodzakelijk acht, de woning zullen moeten verlaten en leeg op te leveren, onverminderd de mogelijkheid van de bewoners om de eigenaar te verzoeken een nieuwe bewaringsovereenkomst te sluiten en voorts dat zij bij beëindiging van de overeenkomst geen recht hebben op huurbescherming.
16. Tenslotte verklaren de bewoners zich er bewust van te zijn dat voor de eigenaar na beëindiging van deze overeenkomst, geen verplichting bestaat om de bewoners vervangende woonruimte aan te bieden.”.
2.5.
De tijdelijke bewoners hebben de woning op 15 december 2014 betrokken. Vanaf 22 december 2014 tot 14 maart 2017 stonden zij op het adres van de woning ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Belanghebbende heeft de tijdelijke bewoners verzocht om per 1 mei 2017 te vertrekken, omdat het voornemen bestond dat de dochter van belanghebbende in verband met een studie in Nederland gebruik zou gaan maken van de woning. Dat plan is uiteindelijk niet doorgegaan. Na het vertrek van de tijdelijke bewoners heeft de woning leeggestaan tot het moment waarop belanghebbende de woning weer heeft betrokken (zie 2.2).
2.6.
Van de woning werden de huiskamer, de keuken, het toilet, de badkamer en twee van de vijf slaapkamers gebruikt door de tijdelijke bewoners. Één van de slaapkamers die werd gebruikt door de tijdelijke bewoners betrof een soort kastenkamer (walk-in closet). De overige drie slaapkamers werden gebruikt voor de opslag van privéspullen van belanghebbende. De op de zolder geplaatste wasmachine en de droger konden ook door de tijdelijke bewoners worden gebruikt.
2.7.
Tot de gedingstukken behoren de jaarnota respectievelijk de periodeafrekening van [C] en [D] . Aan de hand van de jaarnota en de periodeafrekening heeft belanghebbende een overzicht gemaakt waarin de vaste kosten en variabele kosten van gas, elektra en water zijn gesplitst. De tijdelijke gebruikers vergoedden slechts de variabele kosten. Dit overzicht van belanghebbende behoort eveneens tot de gedingstukken.
2.8.
Tevens behoort tot de gedingstukken een overzicht van bij- en afschrijvingen van de bankrekening van belanghebbende waaruit volgt dat belanghebbende het door de tijdelijke gebruikers te betalen bedrag voor de nutsvoorzieningen heeft verlaagd naar aanleiding van een neerwaartse bijstelling van het voorschot door de leveranciers van de nutsvoorzieningen. De te veel betaalde kosten heeft belanghebbende aan de tijdelijke bewoners terugbetaald.
2.9.
Tot de gedingstukken behoren ook door belanghebbende overgelegde vluchtgegevens. Deze gegevens zien op drie vluchten in 2015 van en naar Nederland, in mei, juli en november. Als belanghebbende, hetzij alleen, hetzij met zijn gezin in Nederland was, verbleef hij in de woning.
2.10.
Belanghebbende heeft op 23 april 2016 de aangifte IB/PVV ingediend voor het jaar 2015. In die aangifte heeft belanghebbende een bedrag van -/- € 16.033 in aanmerking genomen als inkomsten uit eigen woning in verband met betaalde hypotheekrente. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.349.
2.11.
Met dagtekening 27 oktober 2017 heeft de inspecteur de aanslag vastgesteld. De aanslag is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.382. De inspecteur heeft hierbij de aftrek van -/- € 16.033 aan rente gecorrigeerd. Tevens is bij beschikking € 470 belastingrente in rekening gebracht.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
3.1.1
Kwalificeert de woning van belanghebbende als eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001 in het jaar 2015?
3.1.2
Is sprake van opgewekt vertrouwen door een medewerker van de Belastingdienst?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot een aanslag IB/PVV 2015 waarbij de woning als eigen woning wordt aangemerkt. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Niet in geschil is dat de woning belanghebbende voorafgaand aan de uitzendperiode langer dan één jaar op grond van artikel 3.111, lid 1, Wet IB 2001 ter beschikking heeft gestaan.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Is sprake van een eigen woning?
4.1.
Artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001 luidt – voor zover van belang – als volgt:
“ 6. Een woning die de belastingplichtige gedurende tenminste een jaar als eigen woning als bedoeld in het eerste lid ter beschikking heeft gestaan en sindsdien tijdelijk als hoofdverblijf niet anders dan tijdelijk ter beschikking staat, kan op verzoek mede worden aangemerkt als eigen woning indien gedurende die periode:
a. de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld en
(…)”.
4.2.
In zijn arrest van 7 juni 2013 [1] heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.3.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de laatstgenoemde bepaling (Kamerstukken II 2000/2001, 27 466, nr. 7, blz. 10 e.v.) volgt dat met de voorwaarde dat de woning niet aan derden ter beschikking wordt gesteld, bedoeld is dat de woning niet wordt verhuurd en dat ook niet wordt gedoogd dat derden de woning gebruiken (vgl. HR 21 december 2012, nr. 11/04685, LJN BX9090, BNB 2013/82).
3.3.3.
Van zodanige verhuur aan of gedoogd gebruik van derden is geen sprake in een geval als het onderhavige waarin, naar de in cassatie niet bestreden vaststelling van het Hof, met een derde is overeengekomen dat hij zorg zal dragen dat de woning niet wordt gekraakt, en deze derde, behoudens een beperkte bijdrage in de energiekosten, geen vergoeding hoeft te betalen voor het daarmee gepaard gaande verblijf in de woning en hij de woning zal moeten verlaten zodra de eigenaar dat noodzakelijk acht. Dat die zogenoemde kraakwacht in het kader van de met hem overeengekomen werkzaamheid verblijf houdt in de woning, doet daaraan niet af.
3.3.4.
Een zodanige uitleg van het begrip ter beschikking stellen sluit aan bij hetgeen in het tweede en derde lid van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 is bepaald voor gevallen waarin een woning mede als eigen woning wordt aangemerkt. Blijkens de memorie van toelichting bij die leden worden de aldaar bedoelde woningen als leegstaand aangemerkt en daarom mede aangemerkt als eigen woning indien daarin uitsluitend een zogenoemde kraakwacht verblijft (Kamerstukken II 1998/1999, 26 727, nr. 3, blz. 146). Voor de toepassing van deze leden van artikel 3.111 van de Wet IB 2001 wordt het toestaan van gebruik van een woning door uitsluitend een kraakwacht derhalve niet aangemerkt als het ter beschikking stellen van die woning aan een derde. Er is onvoldoende grond om anders te oordelen voor de toepassing van het zesde lid van artikel 3.111 van de Wet IB 2001.
3.3.5.
Aangezien in het onderhavige geval sprake is van een kraakwacht wiens werkzaamheid en verblijf in de woning niet afwijken van de situatie van de kraakwacht zoals bedoeld in voormelde wetsgeschiedenis, heeft het Hof terecht geoordeeld dat de woning niet aan de kraakwacht ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 3.111, lid 6, van de Wet IB 2001.”.
4.3.
Belanghebbende - op wie de bewijslast rust - stelt zich op het standpunt dat de woning niet ter beschikking is gesteld aan derden, omdat de woning gedurende de uitzendperiode door kraakwachters werd gebruikt. Belanghebbende stelt zich dan ook op het standpunt dat de inspecteur de in aftrek gebrachte hypotheekrente ten onrechte heeft gecorrigeerd, omdat wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001.
4.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van verblijf door kraakwachters heeft belanghebbende verwezen naar de overeenkomst die met de tijdelijke gebruikers is gesloten (zie 2.4). Aan deze overeenkomst is geheel conform de bedoelingen van partijen uitvoering gegeven. In die overeenkomst is overeengekomen dat (i) de tijdelijke bewoners geen huurbescherming hebben, (ii) zij de woning direct moeten verlaten op het moment dat hiernaar gevraagd wordt, (iii) de vaste lasten voor gas en elektra voor rekening komen van belanghebbende en de tijdelijke gebruikers een voorschot van € 250 per maand zijn verschuldigd voor de kosten van het verbruik. Verder zijn belanghebbende en de tijdelijke gebruikers overeengekomen dat belanghebbende en zijn gezin gebruik kunnen maken van de woning indien zij daaraan behoefte hebben. De tijdelijke gebruikers dienden in die situatie elders te verblijven en dit is ook gebeurd. Belanghebbende heeft ook verklaard dat de tijdelijke gebruikers zich ervan bewust waren dat belanghebbende en zijn gezin op elk moment onverwacht konden terugkeren doordat de uitzending vroegtijdig werd beëindigd. Deze verklaringen van belanghebbende zijn door de inspecteur niet weersproken.
4.5.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst die tussen belanghebbende en de tijdelijke bewoners is gesloten, niet voldoet aan de voorwaarden voor een zogenoemde kraakwacht. De inspecteur verwijst naar het hiervoor aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 7 juni 2013, ook wel aangeduid als ‘het kraakwachtarrest’. De inspecteur is van mening dat de opzegtermijn te lang is, het in een kraakwachtsituatie niet de bedoeling is dat een aanzienlijk deel van de woning wordt gebruikt, de noodzaak tot kraakwacht niet bestond omdat de woning nadien zeventien maanden heeft leeg gestaan, de tijdelijke bewoners een substantieel inkomen hadden, de energiekosten voor rekening van de tijdelijke bewoners hoger waren dan in het kraakwachtarrest, het in onderhavige zaak gaat om een koppel in plaats van een student en het woord ‘kraakwacht’ nergens in de overeenkomst staat vermeld.
4.6.
Naar het oordeel van het hof duidt de overeenkomst en de wijze waarop aan die overeenkomst uitvoering is gegeven op een kraakwachtsituatie.
4.6.1.
De door de inspecteur aanvoerde omstandigheden dat de tijdelijke bewoners (i) een koppel vormen en geen student zijn, (ii) een substantieel inkomen genieten en (iii) bekenden van belanghebbende zijn, acht het hof niet van belang voor de vraag of sprake is van een kraakwachtsituatie. Het hof ziet niet in waarom slechts studenten, onbekenden en mensen met een bescheiden inkomen als kraakwacht kunnen dienen, zoals de inspecteur kennelijk bepleit.
4.6.2.
Dat het woord ‘kraakwacht’ niet expliciet voorkomt in de overeenkomst, doet niet af aan het feit dat er sprake kan zijn van kraakwacht [2] . In de aanhef van de overeenkomst is bovendien opgenomen dat de tijdelijke bewoners ‘de woning willen bewaren d.m.v. bewoning’ en in artikel 14 wordt gesproken van ‘bewaringsdiensten’. Verder is overeengekomen dat zonder de uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van de eigenaar geen andere personen ter (mede)bewoning in de woning mochten worden toelaten. Belanghebbende heeft steeds gesteld dat het uitdrukkelijk de bedoeling was om een kraakwachtovereenkomst te sluiten.
4.6.3.
Ook het feit dat het gebruik van de woning niet beperkt is tot één ruimte, zoals in het kraakwachtarrest het geval was, staat niet aan een kraakwachtsituatie in de weg. De tijdelijke gebruikers konden niet alle ruimtes gebruiken. Zo werden drie slaapkamers gebruikt voor opslag van spullen van belanghebbende. Belanghebbende heeft onweersproken verklaard dat van de twee slaapkamers die de tijdelijke gebruikers mochten gebruiken, er één slechts een kleine kamer was met kasten voor kleding (walk-in closet). De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het gebruik van een keuken en sanitaire voorzieningen vanzelfsprekend is om als kraakwacht te kunnen fungeren.
4.6.4.
Verder heeft de inspecteur niet weersproken dat belanghebbende (met zijn gezin) de woning op elk gewenst moment weer kon betrekken en evenmin dat belanghebbende in 2015 bij verblijf in Nederland ook daadwerkelijk in de woning heeft verbleven.
4.6.5.
Belanghebbende stelt dat in artikel 13 van de overeenkomst weliswaar een opzegtermijn van één maand is overeengekomen, maar dat gelet op artikel 15 van de overeenkomst deze ook zonder opzegtermijn kon worden opgezegd. Een opzegtermijn van één maand staat overigens ook niet in de weg aan een kraakwachtsituatie. Door belanghebbende is gesteld en door het hof is ter zitting ook aan de inspecteur voorgehouden dat in kraakwachtsituaties een opzegtermijn van één maand niet ongebruikelijk is. De inspecteur heeft dit ter zitting niet weersproken.
4.6.6.
Verder heeft belanghebbende, onder verwijzing naar de stukken onder 2.7 en 2.8 aannemelijk gemaakt dat de vergoedingen voor nutsvoorzieningen uitsluitend betrekking hebben op de variabele kosten daarvan. Dat dit bedrag hoger is dan in het kraakwachtarrest ligt alleen al voor de hand omdat het in dit geval gaat om twee tijdelijke bewoners.
4.6.7.
De inspecteur heeft gewezen op de leegstand van de woning na het vertrek van de tijdelijke gebruikers tot aan de terugkeer van belanghebbende en zijn gezin in augustus 2018. Daaruit valt volgens de inspecteur af te leiden dat belanghebbende niet de bedoeling heeft gehad een kraakwachtsituatie te realiseren. De woning heeft in totaal zeventien maanden leeggestaan. Belanghebbende heeft daarover verklaard dat hij de tijdelijke gebruikers heeft verzocht om de woning te verlaten per 1 mei 2017. De tijdelijke bewoners hebben meteen gehoor gegeven aan die oproep. Het voornemen bestond om de dochter van belanghebbende, die vanwege de uitzending van haar vader eveneens in de Verenigde Staten verbleef, terug te laten keren naar de woning vanwege een studie die zij in Utrecht zou volgen. Dat plan is uiteindelijk niet doorgegaan, omdat de dochter in Maastricht is gaan studeren. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard de woning niet te willen verhuren, met het oog op het risico dat er bijvoorbeeld een wietplantage in de woning zou worden aangehouden. Over de periode van leegstand heeft belanghebbende verklaard dat hij met moeite iemand bereid heeft gevonden om wekelijks langs te komen om de woning een bewoonbare indruk te geven. Gelet op de geloofwaardige verklaring van belanghebbende is die periode van leegstand net zo goed een aanwijzing voor de bedoeling van belanghebbende een kraakwachtsituatie te realiseren.
4.6.8.
Ook de overige door de inspecteur aangevoerde omstandigheden, zoals de betaling van een borgsom van € 450 en de verplichting voor de tijdelijke bewoners om een inboedelverzekering af te sluiten, leiden het hof niet tot een ander oordeel. Het hof is van oordeel dat ook dit omstandigheden zijn die niet in de weg staan aan een kraakwachtsituatie.
4.7.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, is het hof van oordeel dat de tijdelijke bewoners als kraakwacht hebben gefungeerd. Dit betekent dat de woning niet ter beschikking is gesteld aan derden en dat de woning een eigen woning is gebleven op grond van artikel 3.111, lid 6, Wet IB 2001.Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de rente die in aftrek mag worden gebracht € 16.033 bedraagt en het eigenwoningforfait € 2.437 bedraagt. De inkomsten uit eigen woning bedragen hiermee -/- € 13.596. Dat betekent dat de aanslag wordt verminderd tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.786.
Vertrouwensbeginsel
4.8.
Gelet op bovenstaande behoeft de tweede geschilvraag geen behandeling.
Tussenconclusie
4.9.
De tussenconclusie is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 46 respectievelijk € 128 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur;
  • vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 66.786;
  • vermindert de beschikking belastingrente evenredig;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van in totaal € 174 vergoedt.
De uitspraak is gedaan door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.B.A. van Hout, in tegenwoordigheid van S.B.A. Vriens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 arpil 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 7 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA2316
2.Hof 's-Hertogenbosch 31 december 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:5487