Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 26 maart 2019;
- het verweerschrift inclusief (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 3 juni 2019;
- het verweerschrift in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep, ingekomen ter griffie op 12 juni 2019;
- een brief van [appellante] met producties, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2019;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 22 mei 2018, ingekomen ter griffie op 3 april 2019;
3.De beoordeling
primair: indien en voor zover de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 27 februari 2018 zou worden vernietigd, de behandeling van haar zelfstandig voorwaardelijk tegenverzoek aan te houden in afwachting van de vraag of [appellante] in rechte om vernietiging zal verzoeken van de voorwaardelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst van 23 maart 2018 en voor het geval ook de (voorwaardelijke) opzegging van 23 maart 2018 zal worden vernietigd, de arbeidsovereenkomst in dat geval, en mitsdien dus voorwaardelijk, per direct althans op de kortst mogelijke termijn te ontbinden zonder toekenning van enige (transitie)vergoeding.
subsidiair: indien en voor zover de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 27 februari 2018 zou worden vernietigd én indien en voor zover er geen zelfstandige betekenis toekomt aan de (voorwaardelijke) opzegging van de arbeidsovereenkomst van 23 maart 2018, de arbeidsovereenkomst in dat geval, en mitsdien dus voorwaardelijk, per direct, althans op de kortst mogelijke termijn te ontbinden zonder toekenning van enige (transitie)vergoeding.
primair: te verklaren voor recht dat [appellante] gebonden is (en blijft) aan de door haar op 28 februari 2018 ondertekende “schuldverklaring” en dientengevolge gehouden is een bedrag van € 39.848,79 en € 14.860,00 aan Horeca [Horeca] te voldoen,