In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende was het niet eens met de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 tot en met 2014, alsook met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015. Belanghebbende stelde dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, wat volgens hem een schending van het verdedigingsbeginsel met zich meebracht. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat belanghebbende inderdaad niet is gehoord, maar dat deze schending niet heeft geleid tot schade in zijn belangen. Het hof concludeerde dat de navorderingsaanslagen en de aanslag voor 2015 terecht zijn opgelegd, omdat belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd ter onderbouwing van zijn claims voor persoonsgebonden aftrekken en giften. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.