3.1.In de overwegingen 2.1 t/m 2.5 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 1 betogen [maatschap 1 en maatschap 2] dat de rechtbank in de feitenvaststelling niet alle relevante feiten heeft benoemd en dat deze daarom aanvulling behoeft. Met deze grief wordt de juistheid van de vastgestelde feiten echter niet aangetast. Het is niet aan partijen maar aan de rechter om de voor de beoordeling van een geschil relevante feiten vast te stellen. Het hof geeft hierna een wat uitgebreider overzicht van de relevante feiten, die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
3.1.1.[de maatschap 1] teelt blauwe bessen op percelen onder meer gelegen achter de bedrijfsgebouwen aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Deze percelen liggen ingeklemd tussen de spoorlijn en de [straat] . [de maatschap 2] teelt blauwe bessen op percelen landbouwgrond, die ingeklemd liggen tussen de spoorlijn, de N277 en de [straat] te [vestigingsplaats] .
3.1.2.Het gebied waar genoemde percelen zich bevinden is het landbouwgebied Dorperpeel dat grenst aan het natuurgebied Mariapeel. Het gebied wordt beheerd door het Waterschap Limburg, voorheen Waterschap Peel en Maasvallei. De Mariapeel (inclusief het Grauwveen) vormt samen met de Deurnsche Peel en de Groote Peel het gebied ‘Peelvenen’ en is aangewezen als Natura 2000-gebied. In 2005 is het Landinrichtingsplan Peelvenen ‘Het onverenigbare verenigd’ ingesteld met als doelstelling de hoogveenrestanten in dit gebied te behouden en de natuur te ontwikkelen tot een functionerend hoogveenlandschap. Na opheffing van de Landinrichtingswet is de voorbereiding van de projecten uit het Landinrichtingsplan doorgezet in de gebiedsgerichte uitvoering van ‘Platteland in Uitvoering’. Peelvenen-Mariapeel werd daarmee een integrale gebiedsuitwerking (hierna: IGU). Naar aanleiding daarvan is besloten om de nieuwe natuur te realiseren in het provinciaal inpassingsplan Peelvenen-Mariapeel. Het doel daarvan was om natte natuurdoeleinden te realiseren. Dit plan is op 4 oktober 2013 vastgesteld.
3.1.3.Tegen dit plan is beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij uitspraak van 27 augustus 2014 heeft de Afdeling dit beroep verworpen (ECLI:NL:RVS:2014:3209) en daarmee is het plan onherroepelijk geworden. Mede aan de hand van een deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening overwoog de Afdeling ten aanzien van de in het plan voorziene maatregelen in de Mariapeel: “6.3. (…) Volgens het deskundigenbericht ligt het niet voor de hand dat door een peilverhoging vernatting van de gronden van(hof: naam appellante sub 2 in deze procedure bij RvS)
zal plaatsvinden overeenkomstig de IGU.
(…)
6.6.2. (…)Het beeld dat wordt gecreëerd met de kaarten waarop de berekende peilen zijn aangegeven en de kaarten waarop de drooglegging is te zien, is volgens het deskundigenbericht dat het water dat in het gebied zal worden vastgehouden ten behoeve van nieuwe natuur, voor de gronden van(hof: naam appellante sub 2 in procedure RvS)
geen negatieve gevolgen zal hebben.”
De Afdeling heeft voorts ten aanzien van de vernattingschade overwogen dat indien schade werd geleden een verzoek kon worden ingediend op grond van de natschaderegeling/nadeelcompensatieregeling. Inmiddels hebben [maatschap 1 en maatschap 2] een verzoek tot nadeelcompensatie ingediend.
3.1.4.In de periode van 9 tot 21 juli 2014 is extreem veel regen gevallen waardoor in het gebied rondom de [straat] wateroverlast is ontstaan. Ook percelen van [maatschap 1 en maatschap 2] hebben wateroverlast ondervonden doordat percelen onder water hebben gestaan. Als gevolg daarvan is schade ontstaan aan de bessenstruiken van [maatschap 1 en maatschap 2] .
3.1.5.[maatschap 1 en maatschap 2] hebben bij brieven van 31 juli 2014 respectievelijk 27 augustus 2014 (bijlage 5 dagv.) het Waterschap daarvoor aansprakelijk gesteld.
3.1.6.In opdracht van het Waterschap heeft ‘HKV lijn in water’ (hierna: HKV) een onderzoek verricht naar de wateroverlast in het beheergebied van Waterschap Peel en Maasvallei. Uit het eindrapport “Evaluatie wateroverlast zomer 2014” van februari 2015 (bijlage 7 bij dagv.) blijkt dat HKV op basis van interviews en rapportages van het Waterschap het optreden van het Waterschap tijdens de wateroverlastperiode heeft geïnventariseerd. In paragraaf 4.2.4. Calamiteitenzorg (p 50-54 van het rapport) staat:
(p. 53)
Op maandag 21 juli hebben agrariërs uit het gebied Grauwveen, zonder medeweten van het waterschap, de stuw achter café [café] in [vestigingsplaats] bijgesteld. Het gebied Grauwveen stond na de neerslag van 20 juli (ongeveer 75 mm) blank. Het gebied Grauwveen is in anderhalve dag het overtollige water kwijtgeraakt, benedenstrooms van het gebied zijn geen extra problemen opgetreden. (…)”
3.1.7.Centraal Beheer Achmea heeft als verzekeraar van het waterschap bij brief van 1 juli 2015 (bijlage 6 bij inl. dv.) gereageerd op de hiervoor vermelde aansprakelijkstellingen en onder verwijzing naar een bijgevoegd expertiserapport van ing. [expert] van 9 juni 2015 aansprakelijkheid afgewezen. Volgens de brief blijkt uit dat rapport dat sprake was van een overmachtssituatie als gevolg van extreme neerslaghoeveelheden op 11 juli 2014 en de daarop volgende periode. De neerslagintensiteit op 11 juli 2014 was zo extreem dat deze buiten het beschermingsniveau viel waarop de inspanningen van het waterschap voor de stelseldimensionering gericht moeten zijn, zo staat in deze brief.
3.1.8.Ter onderbouwing van hun claims hebben [maatschap 1 en maatschap 2] in deze procedure een rapportage overgelegd van [expertiseburo] Expertiseburo waarin is gerapporteerd over hun schade (bijlage 2 en 4 bij dagv.). Ook hebben zij een rapport van ingenieursbedrijf [ingenieursbedrijf] van 3 mei 2016 overgelegd over de oorzaken van de schade (bijlage 8 dagv.). Daarin staat onder bij paragraaf 4.8 “Conclusie modelstudie” (p. 13):
“Het model gaat daarbij uit van de leggergegevens, maar uit metingen blijkt dat in ieder geval één van de watergangen (grauwveen) er minder gunstig bij ligt dan in de legger geschetst. Ook in het rapport van HKV wordt gesproken dat sommige watergangen niet aan de legger voldoen. De situatie kan daarmee erger zijn dan berekend in deze studie. Watergang Grauwveen is in 2016 opnieuw ingemeten. Hieruit bleek dat de bodem van de watergang ca 40 cm hoger lag dan in de legger staat aangegeven. De invloed hiervan is echter niet heel groot.”
3.1.9.Het Waterschap heeft zich ter onderbouwing van de afwijzing van aansprakelijkheid onder meer beroepen op een rapport van expertisebureau [expertisebureau] van 27 december 2016 (prod. 2 CvA). In dit rapport staat onder meer:
“De neerslag van juli 2014 is aantoonbaar meer dan de stelseldimensionering hoeft te kunnen en het stelsel in kwestie kon verwerken. Bovendien speelt in de gegeven situatie mee dat een naburige teler water loosde zonder over de daarvoor benodigde vergunning te beschikken. In dit verband kan dus zeker gesproken worden van een onvoorziene omstandigheid. Bovendien bevestigt HKV op blz. 53 dat WPM(hof: het Waterschap)
zich bewust was van de extremiteit van de neerslaggebeurtenis. WPM heeft daar ook naar gehandeld. Volgens HKV is vooral ingespeeld op inspectiebeelden van gebiedsbeheerders, meldingen en locale incidenten. Het waterschap deed dus alles wat verwacht mocht worden en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mogelijk was.”
3.1.10.[maatschap 1 en maatschap 2] hebben nog een aanvullend rapport van [ingenieursbedrijf] van 7 april 2017 (bijlage 16 CvR) overgelegd. Daarin staat als conclusie onder meer (kort samengevat) dat:
- de wateroverlast niet volledig kan worden afgeschoven op het feit dat de neerslagsom extreem was (par. 4.2.1);
- het waterschap de wateroverlast had kunnen beperken door anders te handelen, onder meer door geen extra water aan te voeren, door pompen in te zetten en daarmee de watercapaciteit op knelpunten te vergroten, door de onderdoorlaat Gra_1 op 18 juli niet weer dicht te zetten, door bij de neerslag van 11 juli de calamiteitenorganisatie op te schalen en door de stuwen eerder te verlagen (par 4.2.2);
- de afvoercapaciteit van het watersysteem te beperkt is (par. 4.2.3);
- de rol van de aardbeiplantenvermeerderaar [aardbeiplantenvermeerderaar] tijdens de wateroverlast van 2014 gering is geweest en niet als belangrijke oorzaak van de wateroverlast beschouwd kan worden (par. 4.2.4).
3.2.1.[maatschap 1 en maatschap 2] hebben bij inleidende dagvaarding van 7 november 2016 het Waterschap in rechte betrokken. In deze procedure vorderen zij (samengevat) een verklaring voor recht dat het Waterschap jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de daardoor door hen geleden schade alsmede dat het Waterschap wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, en tot betaling van kosten.
3.2.2.Aan deze vordering hebben zij, kort samengevat, ten grondslag gelegd:
primairdat sprake is van schending van een wettelijke norm omdat het watersysteem niet voldoet aan de normen voor wateroverlast en
subsidiairdat sprake is van schending van ongeschreven zorgvuldigheidsnormen doordat het Waterschap niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht omdat
- het theoretisch model van het Waterschap niet voldoet;
- het calamiteitenplan ten onrechte niet is opgeschaald;
- het Waterschap niet adequaat heeft gereageerd op meldingen van [maatschap 1 en maatschap 2] ;
- het Waterschap eerder maatregelen had kunnen en moeten nemen;
- het Waterschap niet conform de maaikalender heeft gemaaid.
3.2.3.Het Waterschap heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Bij vonnis van 28 februari 2018 heeft de rechtbank de vorderingen van [maatschap 1 en maatschap 2] afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank (samengevat) overwogen dat [maatschap 1 en maatschap 2] onvoldoende hebben gesteld doordat zij niet feitelijk en concreet hebben uiteengezet op welke wijze en in welke mate de wateroverlast (1) het gevolg is van nalatigheid van het waterschap en (2) tot schade heeft geleid.