4.2 Bij de beoordeling van deze klachten is van belang dat het partijdebat omtrent het hiervoor in 3.2 als tweede vermelde verweer van Nationale-Nederlanden, dat was aangevoerd bij conclusie van antwoord, als volgt is verlopen.
(i) Bij conclusie van repliek heeft [eiseres] in reactie op dat verweer gesteld dat haar AVB-verzekering, bij samenloop met een andere verzekering, blijkens art. 14.1 slechts als excedent boven de dekking van de andere verzekering van kracht is, en dat de 'zachte' na-U-clausule van Nationale-Nederlanden moet wijken voor de 'harde' na-U-clausule van art. 14 van de AVB-verzekering van [eiseres], waaruit volgt dat Nationale-Nederlanden de schade moet dragen.
(ii) Bij conclusie van dupliek heeft Nationale-Nederlanden aangevoerd dat in een geval als het onderhavige, waarin [eiseres] blaam treft voor de schade en niet de ingeschakelde machinist, de problematiek van harde en zachte na-U-clausules zich niet voordoet omdat de werkmaterieelverzekering de regiefout van [eiseres] niet beoogt te dekken. Subsidiair is van belang dat de onderhavige werkmaterieelverzekering een formulering bezigt die qua effect ook als een harde na-U-clausule moet worden aangemerkt, omdat de houder alleen verzekerd is voor schade die door de bestuurder is veroorzaakt en niet voor schade die de houder of zijn personeel heeft veroorzaakt. De Hoge Raad merkt overigens op dat deze stellingen in wezen slechts het eerste verweer van Nationale-Nederlanden betreffen, maar niet de kwestie van de samenloop met andere verzekeringen.
(iii) Nadat de rechtbank Arnhem de vordering van [eiseres] had afgewezen, heeft [eiseres] bij memorie van grieven erover geklaagd dat de rechtbank haar hiervoor weergegeven stellingen geheel onbesproken heeft gelaten. Zij herhaalde dat zij ingevolge art. 14.1 van de AVB-verzekering niet voor de onderhavige aansprakelijkheid gedekt is omdat niet meer dan een excedent-dekking wordt verleend, zodat de conclusie is dat de verzekering van Nationale-Nederlanden voorgaat en dat de AVB-verzekering eerst aan de orde komt indien het verzekerde bedrag van de werkmaterieelverzekering ontoereikend zou blijken te zijn.
(iv) Bij memorie van antwoord heeft Nationale-Nederlanden gesteld dat, als [eiseres] als verzekerde op de werkmaterieelpolis kan worden aangemerkt, de daarin voorkomende na-U-clausule van art. 8.2 onder c (tweede gedachtestreepje) harder is dan het samenstel van na-U-clausules van art. 14.1 en 14.2 van de AVB-polis. Hoewel de na-U-clausule van art. 14.1 op zichzelf harder is dan art. 8.2 onder c van de werkmaterieelpolis, is art. 14.2 van de AVB-polis, dat derogeert aan art. 14.1, 'boterzacht'. Aangezien immers de regeling van de schade op de verzekering bij Nationale-Nederlanden voor [eiseres] moeilijkheden oplevert, bestaat ingevolge art. 14.2 dekking op de eigen AVB-polis, hetgeen meebrengt dat [eiseres] niet als verzekerde op de werkmaterieelpolis kan worden aangemerkt. "Mitsdien kan achteraf niet de schade op Nationale-Nederlanden worden afgewenteld, zulks door de AVB-verzekeraar van [eiseres], die in casu de materiële procespartij is", aldus besluit deze memorie.
(v) Bij pleidooi heeft [eiseres] in reactie daarop aangevoerd dat art. 14.2 evident uitsluitend is bedoeld om een schadelijdende partij niet de dupe te laten worden van een nalatige verzekeraar zoals in dit geval Nationale-Nederlanden, en dat art. 14.2 de verhaalsrechten onverlet laat. Nationale-Nederlanden heeft bij pleidooi haar in de memorie van antwoord gehouden betoog herhaald en toegelicht.
(vi) Het gerechtshof te Arnhem is op de hiervoor weergegeven stellingen niet ingegaan, omdat het de vordering van [eiseres] afwees op grond van het eerste verweer van Nationale-Nederlanden. Na cassatie en verwijzing is [eiseres] in haar memorie na verwijzing ook uitsluitend op dat geschilpunt ingegaan.
(vii) Bij memorie van antwoord na verwijzing heeft Nationale-Nederlanden (voor het eerst) gesteld dat de in het geding zijnde schade reeds op 2 april 1996 en 2 maart 1998 door Allianz is vergoed, zodat Allianz is gesubrogeerd in de rechten van [eiseres] en laatstgenoemde geen belang en geen vorderingsrecht (meer) heeft, en gelet op het tweede gedachtestreepje van art. 8.2 onder c, niet als verzekerde kan worden aangemerkt. Wat haar samenloopverweer betreft, verwees Nationale-Nederlanden verder naar haar memorie van antwoord en pleitnota.
(viii) Daartoe in de gelegenheid gesteld door het hof, heeft [eiseres] in haar akte na tussenarrest op deze nieuwe stelling gereageerd. Zij voert aan: "Allianz heeft onverplicht betaald (zie arrest Hoge Raad), maar is onder andere op grond van het nieuwe verzekeringsrecht (onmiddellijke werking) toch gesubrogeerd (art. 7:962 lid 1 BW)". [eiseres] stelt dat zij als formele procespartij handelt, en dat art. 7:961 lid 2 BW beoogt de verzekeraar die uit coulance uitkeert te beschermen, zodat voorkomen wordt dat de andere verzekeraar er belang bij heeft de afwikkeling van de schade te traineren. In dit geval is volgens [eiseres] duidelijk wie de formele en wie de materiële procespartij is, waarbij zij verwijst naar de stellingen die Nationale-Nederlanden voor verwijzing heeft ingenomen. [Eiseres] is gemachtigd door haar verzekeraar, die door onverschuldigde betaling aan de wederpartij in haar rechten is gesubrogeerd, zo besluit [eiseres] (onder aanbieding van bewijs van de machtiging).