Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2013 en 2014 heeft gehandhaafd. Belanghebbende, die sinds 1999 voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt en in die jaren was uitgezonden, had een woning in Nederland die zij als eigen woning aangaf in haar belastingaangifte. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de woning niet anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking heeft gestaan en dat belanghebbende ten onrechte de woning in box 1 heeft aangegeven. De inspecteur van de Belastingdienst had een navorderingsaanslag opgelegd, die door het Hof werd bevestigd. Het Hof oordeelt dat de inspecteur kon navorderen op basis van een kenbare fout, aangezien de aangifte niet correct was en de inspecteur niet had geblokkeerd. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.