Uitspraak
het Huis van Bewaring ‘Arnhem-Zuid’ te Arnhem,
raadslieden: mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen en
mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht,
1.Procesverloop
2.Het standpunt van verzoeker
Het hof heeft het horen van verbalisant [verbalisant] afgewezen nu het hof vooralsnog niet de noodzaak is gebleken om deze getuige te horen. Nu het hof de verdediging te dezen a priori niet serieus neemt en gelooft, maar de advocaat-generaal op basis van één enkele uitlating wel, is de schijn van vooringenomenheid gewekt.
3.Het standpunt van de raadsheren
4.Het requisitoir van de advocaat-generaal
Het hof heeft voorts de onderzoekswensen getoetst aan het noodzaakcriterium en deze wensen vervolgens toegewezen of afgewezen. Indien een bepaalde onderzoekswens wordt afgewezen wil dat niet zeggen dat het hof zich uitlaat over de vraag of verzoeker al dan niet de dader is, tenzij uit de bewoordingen van de afwijzing blijkt van een evidente partijdigheid. Uit de door het hof gegeven motivering van de afwijzende beslissingen op bepaalde onderzoekswensen volgt volgens de advocaat-generaal niet dat deze motivering niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de raadsheren die haar heeft gegeven. Ook hetgeen overigens ter terechtzitting van 8 en 29 oktober 2019 is voorgevallen, rechtvaardigt niet de conclusie dat de raadsheren de schijn van partijdigheid hebben gewekt.
5.Beoordeling van het wrakingsverzoek
“(…) geen sprake [is] van een evident onjuist vonnis, zodat er geen reden is om de voorlopige hechtenis op te heffen. De ernstige bezwaren én de gronden die hebben geleid tot het laatst verleendebevel tot verlenging van de gevangenhouding zijn ook nu nog onverkort aanwezig en er issprake van een veroordelend vonnis waardoor de ernstige bezwaren alleen nog maar zijntoegenomen, terwijl de situatie van artikel 67a, derde lid, van het Wetboek vanStrafvordering zich naar het oordeel van het hof op dit moment nog niet voordoet.”
vooralsnogniet de noodzaak is gebleken om deze getuige te horen, zodat de onverkorte en definitieve afwijzing van dit verzoek, waarop het wrakingsverzoek in zoverre kennelijk is gebaseerd, berust op een onjuiste lezing van de beslissing van het hof.
eventueleeerdere afpersing en/of mishandeling’.
“ieder administratief systeem de mogelijkheid biedt om fictieve behandelingen in te voeren en behandelingen die wel hebben plaatsgevonden niet op te nemen”. Naar het oordeel van de wrakingskamer wettigt die motivering niet de conclusie dat de raadsheren (de schijn van) vooringenomenheid hebben gewekt, omdat met die enkele motivering niet is gezegd dat het hof er op voorhand van uitgaat dat sprake is geweest van fraude.