3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1[appellante 1] heeft in oktober 2005 een koopovereenkomst gesloten met [geintimeerde] voor een bouwkavel ter grootte van 430 m2, op de bij de koopovereenkomst gevoegde situatietekening aangeduid met kavelnummer [kavelnummer 1] , gelegen in het bestemmingsplan [bestemmingsplan] te [vestigingsplaats] , zijnde een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Heer, Sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] gedeeltelijk, tegen een koopprijs van € 264.400,--, vrij op naam met adres [adres 1] te [vestigingsplaats] .
3.1.2.[appellant 2] heeft op 18 november 2005 een koopovereenkomst gesloten met [geintimeerde] voor een bouwkavel ter grootte van 358 m2, op de bij de koopovereenkomst gevoegde situatietekening aangeduid met kavelnummer [kavelnummer 2] , gelegen in het bestemmingsplan [bestemmingsplan] te [vestigingsplaats] , zijnde een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Heer, Sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] gedeeltelijk, tegen een koopprijs van € 251.400,--, vrij op naam met adres [adres 2] te [vestigingsplaats] .
3.1.3.[appellant 3] en [appellante 4] hebben op 11 mei 2006 een koopovereenkomst gesloten met [geintimeerde] voor een bouwkavel ter grootte van 358 m2, op de bij de koopovereenkomst gevoegde situatietekening aangeduid met kavelnummer [kavelnummer 3] , gelegen in het bestemmingsplan [bestemmingsplan] te [vestigingsplaats] , zijnde een deel van het perceel kadastraal bekend als gemeente Heer, Sectie [sectieletter] , nummer [sectienummer 1] gedeeltelijk, tegen een koopprijs van € 251.400,--, vrij op naam met adres [adres 3] te [vestigingsplaats] .
3.1.4.De kavels zijn gekocht met als doel het realiseren van woningen op de betreffende percelen door een aannemer. De aannemingsovereenkomst was dan ook verbonden aan de koop van het betreffende perceel.
3.1.5.In de koopovereenkomsten is in respectievelijk artikel 27 ( [appellante 1] ), artikel 28 ( [appellant 2] ) en artikel 29 ( [appellant 3] en [appellante 4] ) een ontbindende voorwaarde opgenomen, waarin als volgt is bepaald:
‘Indien 14 weken ná ondertekening dezer overeenkomst blijkt dat:
er nog geen definitieve invulling is gegeven aan het aan de achterzijde van het verkochte gelegen plangebied, of;
het geplande appartementencomplex met een bouwhoogte van meer dan drie woonlagen aan de achterzijde van het verkochte er definitief komt,
is koper gerechtigd deze overeenkomst te ontbinden.
Indien verkoper het bij deze verkocht aan een derde kan verkopen die geen gebruik maakt van voormelde ontbindende voorwaarde en derhalve onvoorwaardelijk wil aankopen, meldt hij dit schriftelijk aan koper en heeft verkoper het recht deze overeenkomst te ontbinden. Deze overeenkomst is van rechtswege ontbonden indien koper vervolgens niet binnen 2 x 24 uur schriftelijk te kennen heeft gegeven dat hij afstand doet van de hiervoor bedoelde ontbindende voorwaarde. Indien koper afstand doet van de ontbindende voorwaarde, dient de juridische levering plaats te vinden binnen 6 weken na ontvangst van de laatstgenoemde verklaring.’
3.1.6.[appellante 1] heeft de termijn waarbinnen beroep kon worden gedaan op de ontbindende voorwaarde tweemaal verlengd, en wel tot 14 april 2006. [appellant 2] heeft de termijn eveneens verlengd tot en met 14 april 2006. Bij [appellant 3] is het notariële transport van de woning uitgesteld tot 30 september 2006.
3.1.7.Op 12 april 2006 heeft [geintimeerde] aangetekend een brief aan [appellante 1] verzonden. In deze brief staat als volgt vermeld:
‘(…). Ter uwer informatie doen wij u hierbij toekomen een kopie van het faxbericht van de gemeente Maastricht d.d. 11 april jl. inzake de planwijziging van het plangebied aan de achterzijde van de door u gekochte kavel. Op grond van deze gemeentelijke beslissing zullen wij het bouwplan van de 7 grondgebonden woningen met maximaal drie bouwlagen uitwerken en vervolgens de benodigde vergunningen hiervoor bij de gemeente aanvragen.
Wij gaan ervan uit dat deze informatie voor u voldoende is om tot juridische afname van de door u gekochte kavel over te gaan. Wij verzoeken u derhalve binnen vier weken na datum van dit schrijven een afspraak te maken met de notaris voor het notariële transport van voornoemde kavel.’
3.1.8.Tevens was bij de in 3.1.7. genoemde brief een kopie van een faxbericht van de gemeente Maastricht, gericht aan [geintimeerde] , van 11 april 2006 gevoegd. Hierin staat als volgt vermeld:
‘(…). In de vergadering van 5 april 2006 heeft het beleidsteam Stadsontwikkeling Economie en Beheer (SEB) het verzoek van [Vastgoed] om te reageren op het voornemen een planwijziging door te voeren in het woningbouwplan [bestemmingsplan] in behandeling genomen.
Deze planwijziging houdt in: het schrappen van twee urban villa’s (max 5 bouwlagen met maximaal 20 woningen) en hiervoor in de plaats het bouwen van 7 grondgebonden woningen (concept stedenbouwkundig plan van architect [de architect] ).
Mede op basis van een intern advies gaat het beleidsteam SEB akkoord met het concept stedenbouwkundig voorstel.
Planjuridisch is echter een artikel 19 lid 2 noodzakelijk met een verklaring van geen bezwaar door de provincie. Dit is vanwege de ligging binnen een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent dat het plan nog formeel moet worden voorgelegd aan het college van burgemeester en wethouders.
Omdat het concept stedenbouwkundig voorstel afwijkt van het beeldkwaliteitsplan dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan zal het conceptplan tevens ter advisering worden voor gelegd aan de welstandsmonumentencommissie. Zodra ik het advies van deze commissie heb, zal ik je nader informeren.
Is de welstandscommissie positief in haar advies, dan kun[t] je het plan verder uitwerken en klaar maken om de noodzakelijke artikel 19 lid 2 RO procedure te doorlopen.
Bij de indiening van de bouwvergunning voor het concrete bouwplan zal dan aan het college een positief ambtelijk advies worden gegeven. We gaan hierbij wel vanuit dat voor het overige het bouwplan voldoet aan het bouwbesluit.’
3.1.9.[geintimeerde] heeft op 15 december 2014 met [de holding] Holding B.V. (hierna: [de holding] ) een koopovereenkomst gesloten voor twee percelen. Het betreft ingevolge de koopovereenkomst de volgende percelen:
‘Perceel I: ter grootte van ongeveer 1.197 m2 en kadastraal bekend als gemeente Heer, Sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 2] en [sectienummer 3] beide geheel,
Perceel II: ter grootte van ongeveer 1.871m2 en kadastraal bekend als gemeente Heer, Sectie [sectieletter] nummer [sectienummer 4] en [sectienummer 5] beide geheel.’
Beide percelen zijn aan [de holding] geleverd.
3.1.10.[de holding] is een bedrijf dat zich richt op bouwdiensten en ontwikkeling. [de holding] was voornemens om op beide percelen in totaal zes grondgebonden woningen te realiseren. Hiervoor zou het bestemmingsplan dienen te worden aangepast. Deze plannen heeft [de holding] in het voorjaar van 2015 gepresenteerd onder uitgifte van een verkoopbrochure.
3.1.11.[appellanten c.s.] hebben een brief geschreven aan het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Maastricht over de in 3.1.10. genoemde plannen. Deze brief is ontvangen door de Gemeente op 29 april 2015. Daarin staan 34 bezwaren, waaronder:
‘
2. (…). De entree/einde van de wijk zou gekenmerkt moeten worden door speciale elementen, zodat een poortidee ontstaat. De poortgedachte wordt in het “concept bouwinitiatief” niet uitgevoerd: er is niet langer sprake van bijzondere elementen. Er wordt een nieuwe bebouwingsrand gecreëerd, dwars op de hoofdroute.
De geplande bebouwing is veel groter dan de footprint van de oorspronkelijk geplande bebouwing uit het bestemmingsplan. Er is in het “concept bouwinitiatief” sprake van veel bouwmassa op een gering oppervlak.
In het oorspronkelijke plan zou een veel kleiner oppervlak van het perceel bebouwd worden: het oostelijk deel zou niet bebouwd worden. (…).
17. Weliswaar gaat kwantitatief gezien het aantal woningen in het “concept bouwinitiatief” terug van 20 woningen naar 6 woningen. Maar kwalitatief gezien waren 20 woningen geconcentreerd op een compacte foorprint, met het overig terrein als openbare groenvoorziening; de 6 woningen in het concept “bouwinitiatief” worden over het gehele oppervlakte gespreid [worden] en het is geprivatiseerd gebied geworden.
De woningen in het “concept bouwinitiatief” staan bovendien kort op of nabij de erfgrens gepland: de privacy is in het geding. (…)
24. (…). De bewoners van [straat 1] en [straat 2] hebben deze (duurdere) huizen gekocht als bewoning aan de rand van [bestemmingsplan] . De waarde van de huizen “wonen aan de zuidrand” wordt beduidend lager, nu er door dit verder bouwen en aansluiten op het plan van de manege eerder sprake is van wonen “midden” in de wijk dan i.p.v. wonen aan de rand van het plan [bestemmingsplan] . Dit is nooit zo bedoeld geweest in BP, BKP en verkoopfolder. Planschade/waardeverlies is wat de bewoners betreft dan ook aan de orde. (…)
29. De woningen, die gebouwd zijn aan het [straat 1] , zijn gekocht op basis van het vigerend bestemmingsplan en op basis hiervan blijvend vrij uitzicht naar het zuiden voor drie woningen en blijvend vrij zij-uitzicht op de hellingbossen naar het oosten voor de overige woningen. Door het “concept bouwinitiatief” worden deze zichtlijnen belemmerd. (…).
30. De woningen zijn indertijd gekocht op basis van de verkoopfolder, waarbij de passage over de zuidrand een belangrijk argument was bij de aankoop van deze woningen. (…).”
3.1.12.[de holding] heeft afgezien van het voornemen om op beide percelen in totaal zes grondgebonden woningen te realiseren.
3.1.13.Op 13 juli 2015 heeft [de holding] een aanvraag bij de gemeente Maastricht ingediend teneinde een vergunning te verkrijgen voor het realiseren van twee gebouwen met daarin achttien appartementen. Deze aanvraag betreft het kadastraal object ‘terrein nieuwbouw-wonen’, kadastrale aanduiding ‘Heer [sectieletter] [sectienummer 4] ’ met een grootte van 17 a en 76 ca, met de coördinaten [coördinaat 1] - [coördinaat 2] , gelegen aan het [straat 3] te [vestigingsplaats] .
3.1.14.Bij besluit van 22 oktober 2015 heeft het college aan [de holding] een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van twee woongebouwen met ondergrondse parkeergarages en een uitweg op voornoemde locatie aan het [straat 3] .
3.1.15.Bij besluit van 12 april 2016 heeft het college, voor zover hier van belang, het door [appellanten c.s.] (en 22 anderen) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 oktober 2015 in stand gelaten. Bij uitspraak van 2 augustus 2017 heeft de rechtbank Limburg het daartegen ingesteld beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 19 september 2018 de aangevallen uitspraak bevestigd.
3.1.16.Inmiddels is [de holding] begonnen met de bouw van de twee woontorens.