Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
ontbreken volmacht
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
“(…) Namens de vennootschap [bedrijf] is geen bezwaar gemaakt (…)”. De rechtbank overweegt voorts dat de gemachtigde in het beroepschrift weliswaar schrijft:
“(…) Er is echter bezwaar gemaakt namens bestuurder [belanghebbende] , een natuurlijk persoon. (…)” en in het aanvullend beroepschrift: “
(…) Verweerder behoort te weten dat ook de bestuurder belanghebbende kan zijn bij een naheffingsaanslag. (…)”, maar dit niet nader concretiseert. Zo is onduidelijk gebleven of de gemachtigde bedoeld heeft te stellen dat eiser bestuurder van [bedrijf] is of dat hij bedoeld heeft te stellen dat eiser de bestuurder van de auto was en, in dat geval, dat mogelijk sprake is van de situatie als bedoeld in ECLI:NL:HR:2000:AA6508 (feitelijk parkeerder of gebruiker van de auto, aan wie de naheffingsaanslag in rekening zal worden gebracht). Nu de naheffingsaanslag niet aan eiser, maar aan [bedrijf] is opgelegd, ligt het op de weg van eiser de feiten te stellen en zo nodig aannemelijk te maken, die ertoe zouden kunnen leiden dat hij gerechtigd is tegen die naheffingsaanslag in rechte op te komen. De enkele, niet nader geconcretiseerde stellingen in het beroepschrift, zoals hiervoor vermeld, zijn daarvoor onvoldoende.
5.Beslissing
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond;
- gelast dat de griffier aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep van € 128 vergoedt; en
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 384.