Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 5065175 16-5545)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord met twee producties;
- de akte uitlating van [appellante] ;
- de antwoordakte uitlating van [geïntimeerde] .
3.De beoordeling
“Partijen verlenen elkaar na effectuering van het vorenstaande finale kwijting over en weer uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan.”.
“Ik heb een pensioen opgebouwd bij [geïntimeerde] (…) Is het mogelijk deze vanaf b.v. september dit jaar in te laten gaan, en wat zijn dan de financiële consequenties.”. Op 27 juli 2010 heeft Aegon als volgt gereageerd:
“Het is mogelijk om uw pensioen eerder te laten ingaan. Wanneer u dit wil moet u dit schriftelijk een half jaar voor de gewenste ingangsdatum aan ons doorgeven. Daarbij moet ook uw partner instemmen met het verzoek voor de vervroeging. In onderstaande tabel kan u zien met welk percentage het oorspronkelijke pensioen dan wordt verlaagd (…)”. Daarop heeft [overleden echtgenoot van appellante] op diezelfde dag per e-mail gevraagd:
“(…) Kan ik in dat geval mijn ouderdomspensioen ook omzetten naar een partner pensioen. Dat is nl. de hoofd reden waarom ik om vervroeging vraag. Anders is dat pas mogelijk bij 65 jaar heb ik begrepen. Maar ik had van jou begrepen, een paar maanden geleden, dat ik na het beëindigen van mijn dienstverband die keuze nog zou krijgen.”. Op 30 juli 2010 heeft Aegon als volgt gereageerd:
“Het is zeker mogelijk om na de beëindiging van het dienstverband een keuze te maken voor uitruil. De mutatie voor de beëindiging is toevallig recentelijk door ons verwerkt. Binnenkort ontvangt u van ons een informatiepakket met daarbij ook een formulier voor het opvragen van een offerte voor de uitruil van ouderdoms- naar nabestaandenpensioen. Wanneer u dat formulier naar ons opstuurt wordt uw verzoek verder in behandeling genomen en ontvangt u een opgave van het nabestaandenpensioen dat verzekerd kan worden.”.Op 25 oktober 2010 heeft [overleden echtgenoot van appellante] een brief gestuurd aan Aegon met het verzoek zijn ouderdomspensioen op 1 mei 2011 te laten ingaan. Deze brief is mede ondertekend door [appellante] . Op 10 mei 2011 heeft [overleden echtgenoot van appellante] een brief gestuurd aan Aegon waarmee hij is teruggekomen op dit verzoek en waarin hij heeft verzocht het ouderdomspensioen te laten ingaan op 1 september 2015.
“Bij uw overlijden hebben uw partner en/of kinderen geen recht op een uitkering.”.
“Ja, ik maak gebruik van uitruil in combinatie met de Hoog-Laag variant. Door uitruil wordt mijn partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen. Ik ontvang eerst een hoog en daarna een laag ouderdomspensioen (…).”
“een collectieve pensioenverzekering, welke de werkgever ten behoeve van haar werknemers heeft afgesloten.”(zie 3.1.3). Op dat moment gold bij [geïntimeerde] het pensioenreglement van 1 januari 1995. Gelet op deze tekst in de arbeidsovereenkomst acht het hof het onwaarschijnlijk dat [overleden echtgenoot van appellante] met [geïntimeerde] is overeengekomen dat het pensioenreglement van 1985 nog zou worden toegepast. Dat de pensioenopbouw is voortgezet met inachtneming van de jaren die zijn gewerkt in de periode van de eerste dienstbetrekking, zegt niets over de voorwaarden waaronder de pensioenopbouw heeft plaatsgevonden en zegt dus niets over de vraag welk pensioenreglement van toepassing was.
toenbij [geïntimeerde] geldende pensioenreglement. Uit niets blijkt dat het de bedoeling was dat ook alle eventuele in de toekomst door te voeren wijzigingen ‘automatisch’, dus zonder instemming van [overleden echtgenoot van appellante] , zouden gaan gelden. De formulering wijst op het tegendeel. Er staat immers:
‘.. hetdaarbij behorendepensioenreglement … welke…heeftafgesloten’.Er staat niets wat duidt op een overeenstemming op voorhand over eventuele toekomstige wijzigingen en/of nieuwe reglementen. Dat het een collectieve regeling betrof, wil niet zeggen dat [overleden echtgenoot van appellante] op voorhand heeft ingestemd met alle eventuele wijzigingen. Niet valt in te zien waarom [overleden echtgenoot van appellante] daarop bedacht moest zijn.
“Partijen verlenen elkaar na effectuering van het vorenstaande finale kwijting over en weer uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de beëindiging daarvan.”.Volgens [geïntimeerde] stuiten de vorderingen van [appellante] af op dit kwijtingsbeding.