In deze zaak gaat het om de vraag of de belanghebbende belastingplichtig is voor de toeristenbelasting met betrekking tot een minicamping en vakantiewoningen. De belanghebbende, eigenaar van een perceel waarop deze voorzieningen zijn gevestigd, heeft in 2014 en 2015 aanslagen toeristenbelasting ontvangen van de gemeente Veere. Na bezwaar zijn deze aanslagen gehandhaafd door de Heffingsambtenaar. De belanghebbende heeft hiertegen beroep aangetekend bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslagen heeft vernietigd en de Heffingsambtenaar heeft veroordeeld tot vergoeding van proceskosten. De Heffingsambtenaar heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.
Tijdens de zittingen is naar voren gekomen dat de belanghebbende een overeenkomst heeft gesloten met [A BV] voor de verhuur van de minicamping en vakantiewoningen, waarbij [A BV] het recht heeft om deze op eigen naam en risico te verhuren. De Heffingsambtenaar stelt dat de belanghebbende feitelijk de exploitant is, omdat zij eigenaar is van het terrein en de woningen, en dat er geen aangifte toeristenbelasting is gedaan door [A BV] of [B CV]. Het Hof oordeelt echter dat de belanghebbende niet als exploitant kan worden aangemerkt, omdat de feitelijke situatie overeenkomt met de contractuele afspraken. De Heffingsambtenaar heeft niet aangetoond dat de belanghebbende de exploitant is, en de aanslagen zijn ten onrechte aan haar opgelegd.
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep ongegrond. De Heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1.024, en er wordt griffierecht geheven van € 508 voor het hoger beroep.