Genoemde rechtsoverweging 2.9. luidt als volgt.
“
Wat betreft de oprichting van de KWH-vennootschappen medio 2009 volgt uit de eigen
stellingen van [appellant] (akte van 6 oktober 2015, onder 10) dat deze (mede) was geschied
om deze vennootschap buiten de fiscale eenheid/schuldeiser (ING) te houden. De door
[appellant] aangevoerde reden dat het voor de (buitenlandse) klanten prettig was om één
aanspreekpunt te krijgen, heeft hij naar het oordeel van het hof onvoldoende toegelicht, in
het bijzonder omdat niet is uitgelegd waarom een dergelijk aanspreekpunt niet binnen de
bestaande vennootschapsstructuur - bijvoorbeeld bij Bato Beheer - had kunnen worden
gevonden. [appellant] heeft weliswaar gesteld dat voor de chauffeursdiensten van [logistiek]
vervolgens door KWH aan Bato werd betaald, welke betalingen daarop door Bato Beheer
naar [logistiek] Logistiek B.V. werden doorgeleid, maar hij heeft in deze geldstromen geen
enkel inzicht gegeven noch deze met enig stuk (facturen, betaalbewijzen etc.) onderbouwd.
Het hof houdt het er dan ook voor, als door het Pensioenfonds gesteld en door [appellant]
onvoldoende gemotiveerd/onderbouwd betwist, dat de oprichting van de KWH-vennootschappen erop was gericht de door de transportactiviteiten - waaronder de
chauffeursdiensten van [logistiek] Logistiek B.V. - gegenereerde inkomsten structureel buiten
[logistiek] Logistiek B.V. en haar schuldeisers te houden.
Voorts gaat het hof, zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, ervan uit dat de stelling
dat KWH als centraal aanspreekpunt fungeerde en factureerde, betekent dat KWH voor de
buitenwereld als opdrachtnemer optrad en dus als contractuele wederpartij van de (binnen en buitenlandse) opdrachtgevers over de contacten en orderportefeuille beschikte.
In dat licht heeft [appellant] onvoldoende toegelicht dat [vertegenwoordiger namens de stichting LogiDi Midden] - de koper van de
aandelen [logistiek] Logistiek B.V. - met de koop van de vennootschap [logistiek] Logistiek
B.V. met een aanzienlijke schuldenlast, beoogde de (buitenlandse)
contacten/orderportefeuille te verwerven en daarmee de schulden aan het Pensioenfonds te
zullen voldoen. Van een overdracht van die orderportefeuille noch van de schulden te
voldoen aan het Pensioenfonds blijkt uit de overgelegde notariële akte of uit enig ander door
[appellant] overgelegd stuk. Waar, voor zover daarop in dit verband al een beroep is gedaan, in de notariële akte nog melding wordt gemaakt van een mondelinge overeenkomst, heeft
[appellant] daaromtrent in het geheel geen toelichting gegeven.
[appellant] heeft aldus de stelling van het Pensioenfonds, dat deze transactie erop was gericht
een (lege) schuldenvennootschap buiten het bereik van schuldeisers naar het
buitenland te verplaatsen en dat sprake was van een sterfhuis/katvangerconstructie,
onvoldoende gemotiveerd/onderbouwd betwist. Ook ontbreekt zoals hiervoor is overwogen
de - volgens de eigen stellingen van [appellant] aanwezige - notariële vastlegging van de
overdracht van de administratie. Uit de overgelegde notariële akte, waaronder ook artikel 3
van die akte, kan die overdracht niet worden opgemaakt. Aldus gaat het hof er vanuit dat
anders dan [appellant] heeft gesteld geen notariële vastlegging heeft plaatsgevonden en houdt
het hof het (als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd betwist) ervoor dat de
administratie van [logistiek] Logistiek B.V. niet is overgedragen aan [vertegenwoordiger namens de stichting LogiDi Midden] en
deze (kennelijk) buiten deze procedure is gehouden.”