ECLI:NL:GHSHE:2019:3250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
18/00459
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belastingaanslag en provisie-inkomsten van sub-distributeurs

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die sinds medio 2010 een eenmanszaak exploiteert als zelfstandig handelspartner van een textielspecialist. De belanghebbende is zowel distributeur als aanbrenger van sub-distributeurs en ontvangt provisie over de verkopen van deze sub-distributeurs. De Inspecteur van de Belastingdienst en de belanghebbende zijn het oneens over de vraag of de provisie-inkomsten van de sub-distributeurs als belastbaar inkomen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de provisie-inkomsten voortvloeien uit een bron van inkomen, en het Hof bevestigt deze beslissing. Het Hof concludeert dat de belanghebbende met haar activiteiten een voordeel beoogde, dat dit voordeel redelijkerwijs verwacht kon worden, en dat zij deelneemt aan het economische verkeer. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van de belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00459
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van
20 juli 2018, nummer BRE 17/2759 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde aanslag en de beschikking belastingrente.

0 Samenvatting van de uitspraak

Belanghebbende exploiteert vanaf medio 2010 een eenmanszaak. Zij is zelfstandig handelspartner van een textielspecialist die heeft gekozen voor verkoop via distributeurs en sub-distributeurs. Belanghebbende is zowel distributeur (voor wat betreft de
eigenverkoopactiviteiten) als aanbrenger van sub-distributeurs (personen die door belanghebbende zijn geworven om ook producten van de textielspecialist te verkopen). Als aanbrenger van sub-distributeurs ontvangt belanghebbende een vergoeding (provisie) over de verkopen van de sub-distributeurs.
Partijen zijn het erover eens dat de verdiensten met de
eigen verkoopactiviteiten van producten van de textielspecialist voor belanghebbende winst uit onderneming vormen. Belanghebbende en de Inspecteur verschillen van mening over de vraag of de provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs (in 2013 meer dan € 100.000) voortvloeien uit een bron van inkomen.
Een voordeel kan slechts belastbaar inkomen zijn als er een bepaalde bron van inkomen aan ten grondslag ligt. Voor de aanwezigheid van een bron van inkomen moet aan drie voorwaarden worden voldaan: nodig is dat belanghebbende met haar activiteiten (i) beoogde een voordeel te verwerven, (ii) dat dit voordeel ook redelijkerwijs verwacht kon worden en (iii) dat zij met haar activiteiten deelneemt aan het economische verkeer.
Partijen zijn het erover eens dat belanghebbende voordeel beoogde met het werven van sub-distributeurs. Naar het oordeel van de Rechtbank is tevens sprake van deelname aan het economische verkeer en kon het voordeel ook redelijkerwijs verwacht worden. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank op goede gronden juist heeft beslist dat de provisie-inkomsten voortvloeien uit een bron van inkomen. Dit oordeel wordt hierna nader toegelicht.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 met dagtekening 7 oktober 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.882 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13. Gelijktijdig is belanghebbende bij beschikking
€ 52 belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking).
1.2.
Na daartegen op 22 oktober 2015 gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 2 maart 2017, de aanslag IB/PVV en de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken op 10 april 2017 in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46. De Rechtbank heeft het beroep bij op 30 juli 2018 verzonden uitspraak ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 22 augustus 2018 hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 126. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd.
1.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgehad op 17 juli 2019 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , verbonden aan [kantoornaam] te [kantoorplaats] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [inspecteur] .
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende exploiteert vanaf medio 2010 een eenmanszaak onder de naam [bedrijf 1] . Belanghebbende is zelfstandig handelspartner van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ). Belanghebbende heeft haar werkzaamheden voor [bedrijf 2] ondergebracht in haar eenmanszaak.
2.2.
[bedrijf 2] is een textielspecialist, die heeft gekozen voor verkoop via distributeurs. Naast de verdiensten met de eigen verkopen van de distributeur werkt [bedrijf 2] met een zogenoemd 'provisieplan'. Dit houdt in dat er naast de provisie over de eigen verkopen van de distributeur, ook provisie uitgekeerd wordt over de verkopen van de door een distributeur geworven sub-distributeur.
2.3.
Belanghebbende was een van de eerste 15 distributeurs van [bedrijf 2] in Nederland. Belanghebbende verkocht de producten van [bedrijf 2] onder meer via door haar georganiseerde huisparty's en vanuit huis. Daarnaast heeft belanghebbende sub-distributeurs bij [bedrijf 2] aangebracht. Deze sub-distributeurs werden geworven op de voormelde huisparty’s. De provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs bedroegen in 2013 € 110.863.
2.4.
Belanghebbende heeft vanaf 2010 tot de volgende bedragen winst uit onderneming behaald met haar werkzaamheden voor [bedrijf 2] :
2010
€ 9.607
2011
€ 40.795
2012
€ 60.971
2013
€ 101.748
2014
€ 131.407
2.5.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2013 zowel de provisie-inkomsten over de eigen verkopen als de provisie-inkomsten over de verkopen van de door haar aangebrachte sub-distributeurs tot haar winst uit onderneming gerekend. Het door belanghebbende aangegeven verzamelinkomen bedraagt € 79.069 en bestaat uit:
Inkomsten uit vroegere arbeid
UWV - WAO -/-
€ 360
Belastbare winst uit onderneming
[bedrijf 1]
€ 79.416
Voordeel uit sparen en beleggen
€ 13
Verzamelinkomen
€ 79.069
2.6.
De Inspecteur is bij de aanslag IB/PVV in zoverre van de aangifte afgeweken dat de belastbare winst € 1.826 hoger is vastgesteld, namelijk op € 81.242 wegens een correctie van de startersaftrek. Deze correctie is niet in geschil.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Op de zitting heeft belanghebbende haar beroep op schending door de Inspecteur van het gelijkheidsbeginsel ingetrokken. Het geschil is daardoor beperkt tot het antwoord op de vraag of de provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs voortvloeien uit een bron van inkomen.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en wat hieraan op de zitting is toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 15.066 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13. De beschikking belastingrente moet in dat geval worden herzien.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
De Rechtbank heeft ten aanzien van de vraag of de provisie-inkomsten over de verkopen van de door belanghebbende aangebrachte sub-distributeurs voortvloeien uit een bron van inkomen, als volgt overwogen en beslist:
“2.8. Belanghebbende stelt onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2004, nr. 39 447, ECLI:NL:HR:2004:AV3495, dat met betrekking tot de provisie-inkomsten van de sub-distributeurs sprake is van een grote mate van onzekerheid of de door haar geworven distributeurs daadwerkelijk succesvol zijn en dat die opbrengsten niet kwalificeren als bron van inkomen wegens gebrek aan redelijkerwijs te verwachten voordeel. Voorts stelt belanghebbende dat ze geen grote arbeidsinspanningen heeft verricht bij het opbouwen van een netwerk bij [bedrijf 2] , waardoor er geen objectieve voordeelsverwachting aanwezig was.
2.9.
Een voordeel kan slechts inkomen zijn als er een bepaalde bron aan ten grondslag ligt. Hiervoor is vereist dat belanghebbende met haar activiteiten (i) beoogde een voordeel te verwerven, (ii) dat dit voordeel ook redelijkerwijs verwacht kon worden en (iii) dat zij deelneemt aan het economisch verkeer.
2.10.
Niet in geschil is dat de eigen verkoopactiviteiten van producten van [bedrijf 2] een bron van inkomen vormen, namelijk een onderneming in fiscale zin.
2.11.
De provisie-inkomsten van belanghebbende houden verband met de verkopen van de door belanghebbende geworven sub-distributeurs. Belanghebbende heeft verklaard dat zij de mogelijkheid om distributeur van [bedrijf 2] te worden tijdens de door haar georganiseerde huisparty’s onder de aandacht bracht van haar eigen klantenkring, en aan geïnteresseerden een inschrijfformulier uitdeelde. Er bestaat dus een nauwe samenhang tussen de werving van de sub-distributeurs en de verkoopactiviteiten. Ook overigens kennen de verkoopactiviteiten en wervingsactiviteiten een nauwe samenhang (zelfde doelgroep; zelfde producten). Gelet hierop en nu de verkoopactiviteiten een fiscale onderneming zijn (zie 2.10), behoren de provisie-inkomsten tot de voordelen die uit de onderneming vloeien. Een en ander zou anders kunnen liggen indien sprake is van een louter speculatieve transacties of activiteiten die als inkomensbesteding moeten worden aangemerkt, maar dat is niet het geval (zie ook 2.12 hierna).
Het oordeel wordt niet anders indien de stelling van belanghebbende juist zou zijn dat zij na een werving op een huisparty geen inspanningen meer heeft verricht voor de sub-distributeurs (‘vrijheid blijheid’). Immers, ook indien dit laatste het geval zou zijn, blijft het zo dat de inkomsten voortvloeien uit de eerdere wervingsactiviteiten.
2.12.
Ook als met betrekking tot de wervingsactiviteiten zelfstandig zou moeten worden getoetst of sprake is van een bron van inkomen, zou het oordeel dat de provisie-inkomsten belast zijn niet anders zijn.
Niet in geschil is dat belanghebbende voordeel beoogde met de wervingsactiviteiten. Ook is naar het oordeel van de rechtbank sprake van deelname aan het economisch verkeer. Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of het voordeel ook te verwachten was. Daarbij verdient opmerking dat de uiteindelijk behaalde resultaten weliswaar niet doorslaggevend zijn bij de beantwoording van die vraag, maar dat zij wel licht kunnen werpen op de kwestie of voordeel redelijkerwijs te verwachten was. De toets of van bepaalde werkzaamheden of diensten redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de belastingplichtige, zij het in de toekomst, positieve zuivere opbrengsten kunnen opleveren, is van belang als het gaat om de afgrenzing van activiteiten in de sfeer van de verwerving van inkomsten tegenover activiteiten die, als voorzienbaar blijvend verliesgevend, in de sfeer van de besteding van inkomen moeten worden geplaatst, en eveneens van belang bij de afbakening van belaste transacties in de vermogenssfeer tegenover louter speculatieve transacties (HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8765, rov. 3.3).
Belanghebbende is in 2010 begonnen met de verkoop van producten voor [bedrijf 2] . In 2011 heeft belanghebbende al 19 sub-distributeurs bij [bedrijf 2] aangebracht. Met deze activiteiten heeft belanghebbende vanaf 2010 winst behaald. In 2011 bedroegen de provisie-inkomsten reeds € 31.860. Volgens haar eigen stelling bedroegen deze inkomsten in 2013 € 110.863. Gelet hierop en op de omstandigheden dat belanghebbende een van de eerste distributeurs in Nederland was en in de onderhavige jaren een groot netwerk van sub-distributeurs heeft opgebouwd, was het voordeel ook redelijkerwijs te verwachten. De inspanningen van belanghebbende om een netwerk van sub-distributeurs op te bouwen vormen een verklarende factor voor de door haar behaalde positieve resultaten. Dat wordt niet anders indien de inspanningen relatief gering zijn. Dat de hoogte van deze inkomsten onzeker was, maakt het oordeel dat sprake is van een bron van inkomen niet anders. Het gaat er om of positief inkomen kon worden verwacht.
Hier is bovendien niet gesteld dat belanghebbende zelf gelden heeft moeten inleggen. Dat de activiteiten voorzienbaar blijvend verliesgevend zijn, ligt in dat opzicht niet voor de hand. Verder gaat het bij deze activiteiten in wezen om dienstverlening aan [bedrijf 2] , namelijk het aanbrengen van (sub-)distributeurs. Van een speculatieve transactie in de vermogenssfeer is geen sprake. Daarmee onderscheidt het hier aan de orde zijnde geval zich van bijvoorbeeld een piramidespel dat aan de orde was in het arrest HR 1 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8765.
De rechtbank ziet in (de uitspraak van het Hof dat heeft geleid tot) het in 2.8 vermelde arrest geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat het feitencomplex in die zaak anders is.”.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze beslissing en de gronden waarop deze berust over. Belanghebbende voert in hoger beroep geen nieuwe argumenten aan die een ander licht op de zaak werpen.
Ten aanzien van de beschikking belastingrente
4.3.
Het hoger beroep wordt tevens geacht te zijn gericht tegen de beschikking belastingrente. Belanghebbende heeft geen concrete grieven tegen de beschikking ingebracht en het Hof is ook niet gebleken dat de beschikking onjuist is vastgesteld.
Slotsom
4.4.
Het voorgaande leidt het Hof tot de conclusie dat het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. Het hoger beroep is ongegrond en beslist moet worden zoals hierna is vermeld.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Er zijn geen redenen aanwezig om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 30 augustus 2019 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, L.B.M. Klein Tank en S.A.J. Bastiaansen, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.