Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
.
2.Feiten
.
- op 22 augustus 2013 is besloten tot ontbinding van [A BV] en [A BV] is opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn, met ingang van 26 augustus 2013;
- op 1 september 2013 is besloten tot ontbinding van [B BV] en per 30 september 2013 is [B BV] opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn; en
- op 1 oktober 2013 is besloten tot ontbinding van [C BV] en per 1 oktober 2013 is [C BV] opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
"te weinig verloond"en
"te weinig verloond extra"niet (meer) in geschil zijn wegens het ontbreken van onderbouwende stukken betreffende deze posten.
"meer verloonde"werknemers. Het Hof heeft uit het proces‑verbaal van de zitting van de Rechtbank van 25 oktober 2017 opgemaakt dat deze post uit de beschikkingen aansprakelijkstelling is gehaald, voor zover daarin begrepen, bij de uitspraak op bezwaar en er in zoverre dus geen geschil meer bestaat tussen partijen.
"te weinig verloond extra"
"te weinig verloond"en
"te weinig verloond extra"opgenomen. De categorie
"te weinig verloond"ziet op uitgeleende werknemers, die weliswaar in de aangifte loonheffingen en in de loonadministratie zijn verantwoord, maar die op basis van de bij de inleners verkregen gegevens meer uren hebben gewerkt dan in de loonadministratie van de uitlener is verantwoord. De categorie
"te weinig verloond extra"ziet op uitgeleende werknemers, die weliswaar in de aangifte loonheffingen en in de loonadministratie zijn verantwoord, maar waarvan is gebleken dat zij meer uren hebben gewerkt dan zijn opgenomen in de loonadministratie. Daarbij is de aansprakelijkstelling evenredig verdeeld aan de hand van de gewerkte uren indien de werknemer bij meerdere opdrachtgevers heeft gewerkt.
"meer verloond"56 uur meer is verloond en anderzijds 31,22 uur met omschrijving
"te weinig verloond"en
"te weinig verloond extra"te weinig is verloond bij belanghebbende. Zoals in 4.10 hiervoor is overwogen volgt uit het proces‑verbaal van de zitting van de Rechtbank van 25 oktober 2017 dat de post
"meer verloond"uit de beschikkingen aansprakelijkstelling is gehaald. Het betreffen overigens uren die zijn verloond die niet volgen uit van de inleners opgevraagde facturen. In zoverre is deze post dan ook niet langer van belang. Belanghebbende stelt dat [E] 77 uur voor haar heeft gewerkt in de desbetreffende periode in 2008. De Ontvanger heeft zich op het standpunt gesteld dat [E] in de weken 37 tot en met 40 21 uur voor belanghebbende heeft gewerkt. Deze 21 uur zijn echter niet verantwoord in de aangifte loonheffingen van de uitlener, aldus de Ontvanger. Daarnaast heeft de Ontvanger voor [E] gesteld dat door de uitlener 44,5 uur te weinig zijn aangegeven in de aangifte loonheffingen. Daarvan is naar evenredigheid 8,22 uur aan belanghebbende toegerekend. De door belanghebbende overgelegde gegevens doen dan ook niet af aan de stelling van de Ontvanger dat sprake is van
"te weinig verloond"en
"te weinig verloond extra"uren door de uitlener.
"niet verloond"en dus niet onder
"te weinig verloond"en
"te weinig verloond extra".
"niet verloonde"uren van een aantal in de beschikkingen aansprakelijkstelling genoemde personen overeenkomsten van opdracht, kopie paspoorten en betalingsbewijzen overgelegd. In hoger beroep heeft belanghebbende van nog dertien personen soortgelijke documenten overgelegd. De Ontvanger is van mening dat de Rechtbank terecht heeft overwogen dat sprake is van een dienstbetrekking tussen de arbeidskrachten en de uitlenende vennootschappen. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat, zo dit niet het geval is, de door belanghebbende overgelegde overeenkomsten duiden op een situatie van aanneming van werk waarbij een fictieve dienstbetrekking moet worden aangenomen. Ten slotte heeft de Ontvanger aangevoerd dat belanghebbende in hoger beroep, weliswaar in groter aantal, dezelfde soort bescheiden heeft overgelegd als waarover de Rechtbank een oordeel heeft gegeven.
"niet verloond"heeft betrekking op de loonheffing die is nageheven ter zake van door belanghebbende ingeleende personen die volgens de inspecteur in het kader van hun dienstbetrekking bij (één van) de uitlenende vennootschappen bij belanghebbende hebben gewerkt maar waarvoor de uitlenende vennootschappen geen loonheffingen hebben aangegeven en afgedragen (hierna: de niet verloonde personen). Belanghebbende stelt dat de post
"niet verloond"ten onrechte is vervat in de naheffingsaanslagen (en daarmee in de aansprakelijkstelling) omdat deze personen bij de uitlenende vennootschappen niet werkzaam waren als werknemers maar als ondernemers (ZZP'ers).
"niet verloond"zijn genoemd, een arbeidsrelatie met de uitlenende vennootschappen hadden en in dat kader bij belanghebbende werkzaamheden hebben verricht. De ontvanger heeft – onbestreden – aangevoerd dat uit het boekenonderzoek (zie 2.2) is gebleken dat 26 personen niet in loondienst waren bij een andere werkgever en zij niet bij de Belastingdienst stonden geregistreerd als ondernemer (zij beschikten niet over een BTW-nummer of een VAR/WUO). Ook is uit navraag door de inspecteur bij de belastingautoriteiten van België en Duitsland niet gebleken dat de niet verloonde personen aldaar stonden geregistreerd als ondernemers. Hoewel een en ander slechts bewijst dat aanknopingspunten ontbreken dat de niet verloonde personen ondernemer zijn, acht de rechtbank daarmee, mede gelet op de aard van de werkzaamheden, aannemelijk dat sprake is van dienstbetrekkingen tussen die personen en de uitlenende vennootschappen. Daarbij is ook in aanmerking genomen dat belanghebbende haar stelling dat de niet verloonde personen ondernemers waren, onvoldoende heeft onderbouwd tegen de achtergrond van de voormelde – niet bestreden – bevindingen van de inspecteur. De door belanghebbende overgelegde
"overeenkomsten van opdracht"van drie personen geven geen aanleiding voor een ander oordeel dan dat terecht loonheffing is geheven. De overeenkomsten leggen tegenover wat de inspecteur heeft aangevoerd onvoldoende gewicht in de schaal om te kunnen concluderen dat deze personen geen werknemer maar ondernemer waren. De overeenkomsten duiden bovendien eerder op een situatie van aanneming van werk, waarbij op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet LB een fictieve dienstbetrekking moet worden aangenomen; dat is anders indien het werk gebeurt in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, maar dat is niet aannemelijk geworden. (…)”