Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2018;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 3 september 2018;
- het verweerschrift in incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 27 september 2018;
- een brief van mr. Burgers van 8 november 2018 met als bijlage productie 7, ingekomen ter griffie op 12 november 2018;
- een faxbrief van mr. Van Kuijk van 5 november 2018 met als bijlage productie 54;
- [verweerster] , bijgestaan door mr. Van Kuijk.
- de raadslieden hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van overgelegde pleitnotities;
- ter zitting is door [appellant] ook in het geding gebracht een “akte naar aanleiding van nieuw verzoek”, die vooraf is toegestuurd en op 5 november 2018 ter griffie is ingekomen.
3.De beoordeling
“het op managementniveau verrichten van financiële en juridische werkzaamheden ten behoeve van de onderneming van de werkgever en de met haar gelieerde ondernemingen, dit alles in de meest ruime zin van het woord genomen.”
subsidiair:
-
meer subsidiair:
- de e-mail van [appellant] van 2 juni 2015 op het voorstel van [directeur-eigenaar] om [mediator] als mediator in te schakelen; waarin [appellant] onder andere schrijft:
- de laatste alinea van een e-mail van [appellant] aan [directeur-eigenaar] van 26 januari 2017, waarin [appellant] [directeur-eigenaar] verwijt dat hij aan derden (het hof: het ging daarbij om personen die via [directeur-eigenaar] contact met [appellant] zochten in verband met een actie van de zoon van [appellant] ten behoeve van [naam] ) het privé e-mailadres van [appellant] heeft gegeven en dat hij, [appellant] , daarover een klacht kan indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens;
4.De beslissing
- vernietigt de bestreden beslissing van 16 april 2018 voor zover [verweerster] is veroordeeld om aan [appellant] een transitievergoeding te betalen van € 16.230,24 en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- bekrachtigt de bestreden beslissing van 16 april 2018 voor het overige;
- veroordeelt [appellant] tot betaling van € 7.500,-- aan [verweerster] te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2018 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van [verweerster] in hoger beroep, tot op heden begroot op € 726,-- aan griffierecht en € 2.685,-- aan advocaatkosten;
- verklaart de veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.