In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een BIG-geregistreerd arts en tandarts die in 2012 in opleiding was tot kaakchirurg. De belanghebbende verrichtte naast haar dienstbetrekking in een ziekenhuis ook werkzaamheden in een ander ziekenhuis. De centrale vraag is of de voordelen die zij uit deze werkzaamheden heeft verkregen, moeten worden aangemerkt als winst uit onderneming. Na verwijzing door de Hoge Raad heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch geoordeeld dat de belanghebbende niet voldoet aan het zelfstandigheidscriterium voor ondernemerschap. Het Hof concludeert dat de belanghebbende geen bewijs heeft geleverd van continuïteit van de werkzaamheden en het lopen van ondernemersrisico. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.
De belanghebbende had in 2012 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.242, en de Inspecteur had de opbrengsten uit de werkzaamheden in het andere ziekenhuis aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. De belanghebbende stelde dat zij als ondernemer moet worden aangemerkt, maar het Hof oordeelde dat zij niet zelfstandig en voor eigen rekening en risico heeft gewerkt. De omstandigheden, zoals het declareren op naam van de maatschap en het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst, ondersteunen dit oordeel. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en geen redenen gezien om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten of het griffierecht te vergoeden.