In haar verweerschrift heeft de Congregatie, zakelijk weergegeven, gesteld dat het verzoekschrift van [verzoeker] , gelet op het opschrift, feitelijk een beroepschrift tegen de afwijzende beschikking van de rechtbank d.d. 5 december 2018 lijkt te zijn. Indien [verzoeker] dit daadwerkelijk beoogd heeft dan dient [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard nu de wettelijk termijn voor een dergelijk hoger beroep immers reeds geruime tijd voor indiening verstreken was.
De Congregatie stelt voorts dat [verzoeker] eerder een vrijwel gelijkluidend verzoekschrift bij de rechtbank heeft ingediend. Dit verzoek is door de rechtbank bij beschikking van 5 december 2018 gemotiveerd afgewezen. In beide verzoekschriften wordt als belang uitsluitend gemeld dat de te horen getuigen op gevorderde leeftijd en/of ziek zijn en dat [verzoeker] hun verklaring veilig wil stellen. Ondanks het feit dat [verzoeker] zich tijdens de behandeling van zijn verzoekschrift bij de rechtbank al op het standpunt heeft gesteld dat het voorlopig getuigenverhoor mede van belang zou zijn met het oog op een mogelijk in te stellen hoger beroep heeft hij geen aanleiding gezien om (tijdig) beroep in te stellen tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank. Daarmee heeft [verzoeker] zijn beroep op enig belang bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor prijsgegeven. Wegens ontbreken van belang dient het huidige verzoek te worden afgewezen.
De Congregatie stelt – voor zover sprake is van een zelfstandig verzoekschrift - voorts dat het door [verzoeker] ongebruikt laten verstrijken van de appelmogelijkheid tegen de afwijzende beschikking van 5 december 2018 niet kan worden gesauveerd door het opnieuw indienen van een gelijkluidend verzoekschrift terwijl reeds door de rechtbank onherroepelijk is beslist op een eerder gelijkluidend verzoek. [verzoeker] dient dan nu ook niet-ontvankelijk te worden verklaard, althans dient zijn verzoek te worden afgewezen als zijnde strijdig met de goede procesorde.
Daarnaast dient het door [verzoeker] gebezigde argument dat de appelprocedure nog vele maanden zal duren en dat daardoor in verband met de leeftijd en gezondheidstoestand van een aantal getuigen gevreesd moet worden dat zij niet meer in staat zullen zijn om een verklaring af te leggen te worden verworpen. [verzoeker] heeft het tijdsverloop door tegen het vonnis van de rechtbank van 16 januari 2019 een dagvaarding op de lange termijn uit te brengen immers grotendeels zelf veroorzaakt.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank het door [verzoeker] gevorderde op grond van verjaring afgewezen. Gelet op eerdere uitspraken in volstrekt vergelijkbare gevallen waarin het verjaringsberoep is gehonoreerd is op voorhand niet aannemelijk dat de rechter in de hoofdzaak toekomt aan het geven van een bewijsopdracht in de vorm van een getuigenverhoor. De Congregatie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [verzoeker] het middel van een voorlopig getuigenverhoor inzet om in ieder geval weer de door hem reeds herhaaldelijk gezochte media-aandacht te genereren. De Congregatie ontzegt [verzoeker] zeker niet het recht om zijn mening publiekelijk kenbaar te maken, maar het inzetten van het procesmiddel van voorlopig getuigenverhoor louter voor dit doel levert een evident misbruik van recht op. [verzoeker] onderbouwt overigens de door hem genoemde noodzaak in verband met de hoge leeftijd en/of gezondheidstoestand van één of meer getuigen in het geheel niet. Reeds daarom dient het verzoek te worden afgewezen.
De Congregatie verzoekt het hof dan ook om [verzoeker] in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van deze procedure, te voldoen aan de Congregatie binnen 14 dagen na de uitspraak, te vermeerderen met nakosten in geval betekening heeft moeten plaatsvinden.