Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/216374/HA ZA 16-63)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep en productie 29;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep met productie 1;
- de brief van de advocaat van de vrouw van 16 mei 2019, met productie 30;
- het pleidooi, waarbij de advocaat van de man pleitnotities heeft overgelegd;
- de op de rol van 4 juni 2019 door de man genomen akte met productie 2.
3.De beoordeling
i)partijen hebben een affectieve relatie gehad vanaf 1981 en zij hebben tot 4 oktober 2013 samengewoond in de gemeenschappelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna ook: de woning). De vrouw heeft de woning toen verlaten;
)samenlevingsovereenkomst gesloten;
manheeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover hij zich daarmee niet kan verenigen en, opnieuw rechtdoende, niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar vorderingen althans afwijzing van die vorderingen en het alsnog toewijzen van zijn vorderingen zoals ingesteld bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens conclusie van eis in reconventie.
vrouwheeft de grieven in het principaal appel weersproken en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vorderingen althans afwijzing daarvan. Zij heeft daarnaast incidenteel hoger beroep ingesteld, waarin zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis.
vrouwgevorderd voor recht te verklaren dat het weiland volledig aan haar in eigendom toebehoort en haar privégoed is. De
manheeft gevorderd het weiland aan de vrouw toe te delen onder de verplichting de helft van de waarde aan hem uit te betalen.
rechtbankheeft hierover in het bestreden vonnis het volgende overwogen:
man. Hij voert het volgende aan.
vrouwweerspreekt de stellingen van de man en voert voorts het volgende aan. De man gaat uit van een onjuiste bewijslastverdeling. Hij heeft nagelaten ook maar enig (begin van) bewijs aan te brengen van zijn stelling dat hem ter zake het weiland enige vordering op haar toekomt. In de notariële leveringsakte wordt met geen woord gerept over de man dan wel over een eventuele financiële bijdrage van hem voor de aanschaf van het weiland. Uit de schriftelijke verklaring van mevrouw [getuige] (prod. 29) blijkt dat de man bij de eigendomsoverdracht van het weiland ook niet aanwezig is geweest. Lang voordat partijen een samenlevingsovereenkomst met elkaar hadden gesloten, heeft zij het weiland met hulp en bemiddeling van haar vader gekocht. De man was daarbij op geen enkele wijze betrokken.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft in het bestreden vonnis met betrekking tot de peildatum voor de saldi van de bankrekeningen het navolgende overwogen:
manstelt met zijn tweede grief dat (ook) voor de saldi van de bankrekeningen 1 augustus 2015 als peildatum is overeengekomen. Ter toelichting voert hij het volgende aan.
vrouwvoert het volgende aan.
hofoverweegt als volgt. De man beroept zich op art. 7 en art. 9 van de samenlevingsovereenkomst. Hij legt die bepaling aldus uit dat de peildatum 1 augustus 2015 is. De vrouw stelt dat vanwege de omstandigheden een andere datum moet worden gehanteerd, maar niet dat dit volgt uit de overeenkomst zelf (of dat sprake is van een leemte in de overeenkomst die zo moet worden aangevuld dat de peildatum 4 oktober 2013 is). Voor zover de vrouw zich toch op een andere uitleg heeft willen beroepen, heeft zij daarvoor (in het licht van HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex en HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427), ook onvoldoende aanknopingspunten verschaft. Tussen partijen is daardoor niet in geschil dat de samenlevingsovereenkomst inhoudt dat indien deze overeenkomst eindigt (hier op 1 augustus 2015), krachtens art. 9 lid 4 jo. art. 7 van de samenlevingsovereenkomst, per die datum het zuiver (te verdelen) saldo moet worden vastgesteld. Het betoog van de vrouw komt er veeleer op neer dat de man geen beroep mag doen op het de bepalingen van het samenlevingscontract waar het hier om gaat (in het bijzonder dat de peildatum 1 augustus 2015 is), naar het hof begrijpt, omdat het in de door de vrouw geschetste situatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om voor de verdeling van de banksaldi van de peildatum 1 augustus 2015 uit te gaan. Hetgeen zij daartoe aanvoert (in het bijzonder vertrouwen in haar toenmalige advocaat; het noodgedwongen verlaten van de woning, waarbij zij nagenoeg alles heeft achtergelaten, en het door de man na het beëindigen van de samenleving onttrekken van gelden van de spaarrekening) is evenwel onvoldoende en dient waar het haar toenmalige advocaat betreft bovendien voor haar rekening en risico te blijven. Grief 2 van de man slaagt.
rechtbankheeft met betrekking tot de rekening Rabo Groensparen het navolgende overwogen:
manbetoogt met grief 3 dat ook het saldo van de Rabo GroenSparen bankrekening bij helfte verdeeld moet worden. Ter toelichting op zijn grief heeft de man een primaire en een subsidiaire stelling ingenomen.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofstelt het volgende voorop. Dat een bankrekening op naam van twee personen staat, zegt vooral of in ieder geval in de eerste plaats iets over de relatie van die personen tot de bank. Het geeft, tenzij specifieke afspraken met de bank anders uitwijzen, aan dat beide personen jegens de bank rechten met betrekking tot de rekening kunnen uitoefenen en, omgekeerd, de bank beide personen ter zake van die rekening kan aanspreken, bijvoorbeeld in geval van een negatief saldo. Over wat de rechten en plichten tussen de beide personen onderling met betrekking tot (een saldo van) de bankrekening zijn, geeft de tenaamstelling op zichzelf nog geen uitsluitsel. Het antwoord op de vraag of enkel de vrouw gerechtigd was tot het saldo van de Rabo GroenSparen bankrekening is afhankelijk van de bedoeling van partijen en, in dat verband, door wie van partijen die bankrekening is gevoed (in die zin ook: AG Wuisman in zijn conclusie voor HR 9 februari 2007, ECLI:NL:PHR:2007:AZ6525).
manhet volgende aan.
vrouwvoert daartegen aan het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
per 4 oktober 2013 (€ 105.500,--)(curs. hof) volledig aan de vrouw toekomt als zijnde haar privévermogen.
rechtbankheeft met betrekking tot de lijfrente met polisnummer * [polisnummer] het volgende overwogen:
manbetwist dat de lijfrente met polisnummer * [polisnummer] vóór het sluiten van de samenlevingsovereenkomst van partijen door de vrouw is gekocht. De polis is daarna aangekocht en de vrouw heeft daarin destijds een ontslagvergoeding gestort. Een ontslagvergoeding is een vergoeding voor te derven inkomen, derhalve inkomen dat gestort diende te worden op een gemeenschappelijke bank en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas ten behoeve van de gemeenschappelijke huishouding. De man vordert de lijfrentepolis aan de vrouw toe te delen onder de verplichting om de helft van de waarde van de polis aan hem te betalen.
vrouwvoert hiertegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft met betrekking tot de camper het navolgende overwogen:
vrouwbetreft het oordeel van de rechtbank dat zij in onvoldoende mate heeft aangetoond dat het bedrag van € 112.500.-- is betaald uit haar privévermogen.
- ii) een deel van de verkoopopbrengst van de ouderlijke woning en
- iii) een deel van eerder door haar ontvangen Allianz-uitkeringen.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankis voor de camper uitgegaan van een waarde van € 100.000,--.
manstelt dat de camper voor beschadiging maximaal een waarde van € 40.000,-- vertegenwoordigde. De man biedt bewijs aan van deze stelling door middel van getuigenbewijs: als getuige kan worden gehoord degene die de man na de beschadiging geholpen heeft de camper te verkopen. Verder kunnen gehoord worden andere personen die de camper in de staat waarin deze verkeerde vóór beschadiging goed kenden.
vrouwvoert het volgende aan. De camper betrof een zeer specifieke en luxe uitvoering met diverse extra’s, waardoor het voertuig redelijk waardevast kan worden geacht. Daar komt bij dat de camper nog geen half jaar voor de verbreking van de samenleving in mei 2013 door partijen nieuw was gekocht voor een bedrag van € 130.000,--. Ter comparitie heeft de man toegegeven dat hij de camper heeft vernield en verkocht. De vrouw is op generlei wijze bij de verkoop betrokken. Deze handelingen dienen voor zijn rekening te blijven.
hofstelt voorop dat de man, naar zijn eigen zeggen “in een waas”, de camper heeft vernield en verkocht (pv eerste aanleg). De vrouw heeft onbestreden verklaard dat zij op geen enkele wijze bij de verkoop is betrokken. De man heeft de vrouw door zijn eigenmachtig optreden de mogelijkheid ontnomen om zelf de staat van de camper op dat moment (net voor of ten tijde van de vernieling en (met het oog op) de verkoop) vast te stellen, dit eventueel met behulp van een taxateur. Dit handelen van de man dient, zoals de vrouw stelt, voor rekening van de man te blijven. De man heeft voorts niets gesteld omtrent de staat van de camper vóór vernieling, of deze in goede staat verkeerde, hoe deze werd onderhouden, of er beschadigingen waren, etc. Het hof zal mede daarom uitgaan van de door de heer [medewerker van de verkoper] geconstateerde “goede staat” van de camper (prod. 22 van de vrouw in eerste aanleg), die door de man niet is betwist, en overigens bij normaal gebruik in de periode na aanschaf van de camper en vóór vernieling daarvan. Aan het bewijsaanbod van de man ter zake van de staat van de camper vóór vernieling daarvan wordt dan niet toegekomen en ook overigens niet omdat het hof op het punt van de waarde van de camper (met inachtneming van hetgeen hiervoor werd overwogen) deskundigenonderzoek noodzakelijk acht. De stellingen van partijen omtrent de waarde van de camper vóór beschadiging lopen namelijk sterk uiteen (de vrouw gaat uit € 100.000,--, de man van € 40.000,--). Het hof is daarom voornemens aan een te benoemen deskundige(n) de volgende vraag voor te leggen:
rechtbankheeft overwogen dat de man geen (begin van) bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de door hem gedane investeringen in de serre van de woning door hem uit zijn privévermogen zijn voldaan. Hiertegen keert zich grief 6 van de man. Ter toelichting op zijn grief voert de
manhet volgende aan. In eerste aanleg heeft hij een groot aantal bonnen en facturen op zijn naam overgelegd waaruit blijkt dat hij voor de bouw van de tweede serre kosten uit zijn privévermogen heeft voldaan.
vrouwvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankis er van uitgegaan dat Boy gemeenschappelijk is en zij heeft op grond daarvan geoordeeld dat beide partijen de aanzienlijke medische kosten en ook de overige kosten van verzorging ieder voor de helft dienen te dragen, dit los van de vraag bij wie van partijen Boy verblijft. De rechtbank is er daarbij ook van uitgegaan dat de kosten zolang de samenlevingsovereenkomst van kracht was, derhalve tot 1 augustus 2015, voldaan zijn uit gemeenschappelijke middelen.
vrouwbetreft het oordeel van de rechtbank dat de vrouw € 1.180,26 aan de man dient te voldoen uit hoofde van de kosten van Boy alsmede dat eventuele medische en verzorgingskosten na 10 mei 2017 voor gemeenschappelijke rekening blijven. De vrouw stelt dat alle kosten verband houdende met Boy vanaf de datum van verbreking samenleving op 4 oktober 2013 volledig voor rekening van de man dienen te komen en blijven. Zij voert daartoe het volgende aan.
manvoert daartegen het volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
vrouwstelt met grief 11 dat de rechtbank ten onrechte de Toyota aan haar heeft toegedeeld, omdat de man zowel de BMW als de Toyota in gebruik had en dat dat ook altijd het geval is geweest.
manstelt dat de rechtbank terecht de Toyota aan de vrouw heeft toegewezen.
hofoverweegt als volgt. De man heeft de stelling van de vrouw dat de man degene was die beide auto’s altijd in gebruik had, niet weersproken. Het hof zal de Toyota daarom aan hem toedelen. In zoverre slaagt de grief van de vrouw.