Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
€ 2.221,00.
Het hof laat hierbij nog buiten beschouwing dat door [appellante] in eerste aanleg ook uitdrukkelijk is ingestemd met een verlenging en dat vervolgens voor de rechtbank duidelijk een dragende reden is geweest om haar die mogelijkheid om een schone lei te kunnen verkrijgen alsnog te bieden. Hierbij heeft het de rechtbank klaarblijkelijk voor de geest gestaan dat een verlenging tot 1 maart 2020, mede uitgaande van onverkorte voortzetting van de inspanningen van [appellante] gedurende de periode tussen 1 april 2019 en 8 dagen na 28 mei 2019 (zie immers HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2935), passend is. Na afloop van die termijn zal moeten blijken of alsnog aan [appellante] een schone lei kan worden gegeven, in welk kader het hof er ten overvloede nog op wijst dat [appellante] zich gedurende de verlenging onverkort aan alle verplichtingen dient te houden, inclusief de afdrachtplicht die vanwege haar voorgenomen werkzaamheden per september 2019 zich kan gaan aandienen.
Daarbij dient de beschermingsbewindvoerder, zoals reeds in r.o. 3.10.2. van dit arrest is overwogen, niet-ontvankelijk in het (mede) door haar ingestelde hoger beroep te worden verklaard.