In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde WOZ-waarde van een vrijstaande woning en de vergoeding voor proceskosten. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 376.000, die door de Heffingsambtenaar was vastgesteld op € 338.000 na bezwaar. De Rechtbank Limburg had de waarde gegrond verklaard, maar de belanghebbende was het niet eens met de hoogte van de proceskostenvergoeding die door de Rechtbank was toegekend. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk had gemaakt en dat de Rechtbank een te lage proceskostenvergoeding had vastgesteld. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.024. Tevens is de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 126 aan de belanghebbende. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Rechtbank om bij het toekennen van proceskosten rekening te houden met de complexiteit van de zaak en de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.