Uitspraak
[de moeder],
Stichting Intervence
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 juni 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn drie minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de ontwikkeling van de kinderen ernstig werd bedreigd door de houding van de vader. De vader, die in deze procedure werd bijgestaan door zijn advocaat, voerde aan dat er geen reden was om zijn gezag te beëindigen en dat de Raad oneigenlijk gebruik maakte van de mogelijkheid om een gezagsbeëindiging te verzoeken. De moeder en de gecertificeerde instelling (GI) steunden het verzoek van de Raad, waarbij zij stelden dat de vader niet meewerkte aan de hulpverlening en dat zijn gedrag schadelijk was voor de kinderen.
Het hof heeft in zijn overwegingen de relevante wetgeving en eerdere uitspraken betrokken. Het hof concludeerde dat de Raad wel degelijk een verzoek tot gezagsbeëindiging kon indienen, ook zonder dat er sprake was van een uithuisplaatsing. Het hof oordeelde dat de vader niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de zorg voor de kinderen op zich te nemen, en dat zijn gezag zou kunnen leiden tot verdere schade voor de ontwikkeling van de kinderen. De uitspraak van het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het gezag van de vader had beëindigd.
De beslissing van het hof benadrukt de verantwoordelijkheid van ouders in de opvoeding en de mogelijkheid voor de Raad om in te grijpen wanneer de ontwikkeling van kinderen in gevaar komt. Het hof heeft de belangen van de kinderen vooropgesteld en de noodzaak van een veilige opvoedomgeving onderstreept.