ECLI:NL:RBNHO:2017:8916

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
C/15/262824 / FA RK 17-4716
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gezagsbeëindiging van de vader en de noodzaak voor de moeder om zelf een verzoek tot eenhoofdig gezag in te dienen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige]. De moeder van [minderjarige] heeft het gezag over haar kind, dat bij haar woont, en de vader heeft al geruime tijd geen contact met [minderjarige]. De Raad heeft aangevoerd dat de vader geen actieve rol speelt in het leven van [minderjarige] en dat hij zelf heeft aangegeven niet meer betrokken te willen zijn. De Raad heeft verzocht om een gezagsbeëindigende maatregel, omdat de vader niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn verantwoordelijkheden te nemen voor gezagsbeslissingen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de standpunten van de moeder, de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) gehoord. De moeder heeft aangegeven dat communicatie met de vader onmogelijk is en dat eerdere pogingen om de verstandhouding te verbeteren niet zijn gelukt. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 1:266 BW het gezag van een ouder kan worden beëindigd als de ontwikkeling van het kind ernstig wordt bedreigd. Echter, de rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een uithuisplaatsing en dat [minderjarige] bij de moeder woont. Hierdoor kan het verzoek van de Raad niet worden toegewezen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de moeder zelf een verzoek tot eenhoofdig gezag moet indienen, aangezien het verzoek van de Raad niet kan worden toegewezen. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de vader afgewezen, met de overweging dat de moeder zelf de juiste procedure moet volgen om het gezag alleen uit te oefenen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Sectie Familie & Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
zaakgegevens : C/15/262824 / FA RK 17-4716
datum uitspraak: 25 oktober 2017

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te Haarlem.
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats] ,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling De Jeugd -en Gezinsbeschermers,hierna te noemen de GI,
gevestigd te Alkmaar.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 augustus 2017, ingekomen bij de griffie op 9 augustus 2017.
Op 29 september 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- [naam] , een vertegenwoordiger van de Raad,
- [naam] , een vertegenwoordigster van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 29 september 2017 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 15 april 2018.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen.
Ter onderbouwing van het verzochte heeft de Raad het volgende naar voren gebracht. [minderjarige] heeft al een aantal jaar geen contact met de vader. De vader speelt geen (actieve) rol in het leven van [minderjarige] . De vader geeft zelf aan dat hij niet meer betrokken wil worden in het leven van [minderjarige] . Naar zijn mening heeft hij op papier nog ‘het gezag’, echter in de uitvoering al jaren niet meer. Middels hulpverlening is meerdere jaren geprobeerd om de vader te betrekken, dit zonder positief resultaat. Op dit moment stagneert de hulpverlening, omdat de vader wel aangeeft belangrijke stukken te ondertekenen, maar hier uiteindelijk niet toe over gaat. Daarnaast lijkt de moeder niet (zelfstandig) in staat om gesprekken/discussies aan te gaan met de vader. Het contact tussen de ouders verloopt zowel qua frequentie als inhoudelijk, wisselend en moeizaam. Bovenstaande argumenten maken dat de Raad een gezagsbeëindigende maatregel van de vader – in het belang van [minderjarige] - noodzakelijk acht. De Raad maakt de inschatting dat –gelet op de afwezigheid, houding en persoonlijke problematiek van de vader- hij niet in staat is om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid te (willen) nemen en dragen over gezagsbeslissingen. [minderjarige] heeft zichtbaar baat bij de structuur en stabiliteit in de opvoedsituatie bij de moeder. De duidelijkheid die een gezagsbeëindigende maatregel met zich meebrengt, geeft [minderjarige] de mogelijkheid, focus en ruimte om zich te richten op haar eigen ontwikkeling. Gelet op het feit dat de Raad verzoekt om het gezag van de vader te beëindigen, zal de moeder van rechtswege het gezag alleen uitoefenen.

Het standpunt van belanghebbenden

Het standpunt van de moeder
De moeder heeft ter zitting aangegeven dat zij niet met de vader kan communiceren. De moeder wilde met de vader in groepstherapie, maar de vader is hier niet verschenen. Ook door de vorige gezinsvoogd en door jeugdhulp is geprobeerd de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren, maar zonder resultaat. De vader weigert ook zijn handtekening te zetten voor bijvoorbeeld de therapie van [minderjarige] .

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
Uit het raadsrapport blijkt dat het de ouders niet lukt om in (positief) contact met elkaar te staan. Hetgeen voor veel frustraties en stress zorgt. Een gezagsbeëindigende maatregel is volgens de JGB nodig om escalaties in de toekomst te voorkomen. De moeder kan niet in één ruimte zijn met de vader en als de moeder de vader vraagt om iets te ondertekenen, komt dit niet van de grond. De vader geeft vaak wel mondeling zijn toestemming, echter hij ondertekent de benodigde papieren niet. Het lukt de ouders niet om zelfstandig een procedure op te starten voor eenhoofdig gezag van de moeder, aldus de Raad. De vader heeft aangegeven geen contact meer te willen en hij hoeft ook niet op de hoogte gehouden te worden van de ontwikkelingen van [minderjarige] . Om bovenstaande redenen heeft de GI de Raad verzocht een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader te doen.
De rechtbank begrijpt dat de aanleiding voor het verzoek tot gezagsbeëindiging van de vader gelegen is in het feit dat het contact tussen de vader en de moeder ernstig is verstoord en de vader niet (voldoende) meewerkt aan het nemen van voor [minderjarige] belangrijke beslissingen. Het voorliggende verzoek is echter gegrond op artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Bij dit artikellid heeft de wetgever voor ogen gehad dat een kind langdurig uit huis is geplaatst en er duidelijkheid dient te komen over het opvoedings- en het ontwikkelingsperspectief van het kind. De gezagsbeëindiging dient er in dat geval toe dat er een einde komt aan de onzekerheid voor het kind over de vraag in welk gezin het gaat opgroeien. De rechtbank stelt vast dat deze situatie zich hier helemaal niet voordoet. [minderjarige] woont sinds het uit elkaar gaan van de ouders bij de moeder. Van een uithuisplaatsing is geen sprake. Dit maakt dat het verzoek van de Raad dat is gebaseerd op artikel 1:266 lid 1 sub a BW niet kan worden toegewezen.
Op basis van het dossier en de toelichting op de zitting blijkt dat de bedoeling is van de Raad en de GI om een einde te maken aan het gezamenlijk gezag van ouders en de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] te belasten vanwege de redenen hiervoor vermeld. Een dergelijk verzoek tot eenhoofdig gezag dient de moeder echter zelf in te dienen bij monde van een advocaat en een dergelijk verzoek kent een ander toetsingskader. Omdat een dergelijk verzoek (van de moeder) niet voorligt zal de rechtbank zich niet uitlaten over de vraag of er redenen zijn om te komen tot eenhoofdig gezag.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het voorliggende verzoek van de Raad bij deze stand van zaken dient te worden afgewezen.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L. Roubos, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. L.S. Hoenderdos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam