Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
8.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 23 oktober 2018;
- de akte van De Kleine Meierij van 20 november 2018 met producties;
- de antwoordakte van [appellant] van 4 december 2018;
- het proces-verbaal van de enquête van 12 februari 2019;
- een brief van De Kleine Meierij van 25 februari 2019;
- een brief van [appellant] van 26 februari 2019;
- de memorie na enquête van [appellant] van 2 april 2019;
- de memorie na enquête met producties van De Kleine Meierij van 2 april 2019;
- een brief van [appellant] van 2 april 2019;
- een H16 formulier van [appellant] en een H16 formulier van De Kleine Meierij, ingekomen op 2 april 2019;
- de antwoordmemorie van [appellant] van 30 april 2019;
- de antwoordmemorie van De Kleine Meierij van 30 april 2019.
9.De verdere beoordeling
[getuige 2] heeft verklaard samen met [medewerker van de woningstichting] van De Kleine Meierij (rov. 6.1.2.) voorafgaand aan de onderhandelingen met [appellant] te hebben berekend hoeveel de grond waard was op basis van wat op de grond gebouwd kon worden, dat waren 30 tot 35 appartementen van drie verdiepingen. In zijn herinnering hebben [medewerker van de woningstichting] en hij een prijs genoemd van1,05 miljoen gulden. [appellant] noemde een vraagprijs van 1,5 miljoen gulden. [getuige 2] en [medewerker van de woningstichting] hebben daarop laten weten die vraagprijs te hoog te vinden omdat er geen winkel op kon worden gevestigd.
als er een supermarkt zou komen we weer aan de tafel zouden gaan om weer te heronderhandelen” en dat er absoluut meer zou worden betaald. Er is niet gesproken over de scenario’s dat er een vergunning wordt verleend of de grond wordt doorverkocht
.Partijen hebben ook niet besproken hoe hoog de bijbetaling zou zijn, maar het was wel de oplossing voor het gat van de 450.000,- gulden, aldus nog steeds [getuige 2] . Tot slot heeft [getuige 2] verklaard dat partijen naar de notaris zijn gegaan nadat de afspraak was gemaakt.
Anders dan De Kleine Meierij betoogt geldt de objectieve maatstaf voor de uitleg van notariële leverings- en vestigingsakten niet voor de uitleg van de daaraan ten grondslag liggende obligatoire partijafspraken (zie onder meer HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511). De meerwaardeclausule waar het om gaat speelt een rol in de verhouding tussen [appellant] en De Kleine Meierij, zijnde de contractspartijen. De uitleg daarvan dient daarom te geschieden aan de hand van voornoemde Haviltex-maatstaf.
Partijen zijn nog met elkaar overeen gekomen dat als koper[De Kleine Meierij, hof]
op (een van) de bij deze akte aangekochte percelen grond substantieel commerciële ruimtes bouwt of doet bouwen, koper verplicht is nader met verkoper[ [appellant] , hof]
in onderhandeling te treden over een eventuele winstdeling”, maar onduidelijk is hoe deze formulering, waarop De Kleine Meierij zich beroept, in het contract is gekomen. Bovendien blijkt uit de verklaring van [getuige 2] dat [appellant] en [medewerker van de woningstichting] niet hebben gesproken over een dergelijke beperking tot het (doen) bouwen door (alleen) De Kleine Meierij en dat partijen pas naar de notaris zijn gegaan nadat de afspraak mondeling was gemaakt. Een dergelijke beperking ligt ook niet voor de hand. Bij het bepalen van de koopprijs, waarvan de omstreden afspraak onderdeel uitmaakt, gaat het er immers om wat de grond waard is en is in beginsel niet relevant welke partij opdracht geeft tot bouwen. Verder zou met een dergelijke beperking de verplichting om meer te betalen makkelijk te omzeilen zijn door de grond te verkopen en de commerciële ruimtes door een andere partij te laten bouwen. Uitgaande van de verklaring van [getuige 2] , strookt dat niet met de bedoeling van partijen die er zonder deze oplossing niet uit zouden zijn gekomen.
Gegeven deze omstandigheden hebben partijen de meerwaardeclausule zo begrepen/moeten begrijpen dat als er op de percelen grond commerciële ruimte zou komen (zou worden toegestaan), partijen zouden onderhandelen en er meer betaald zou worden aan [appellant] uit de winst die De Kleine Meierij zou kunnen maken (bestaande uit de waardevermeerdering als gevolg van de mogelijkheid tot ontwikkeling van commerciële ruimte). Waar het hof hierna verwijst naar de meerwaardeclausule dient bij deze uitleg te worden aangesloten.
Op aangeven van opdrachtgever is bij onderhavige waardering nadrukkelijk géén rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen aan en nabij de [percelen] . Waaronder de beoogde uitbreiding van de passage, nieuwbouw van een supermarkt en woningen en wijziging van de infrastructuur, waarvoor onder andere onderhavige percelen benodigd zouden zijn”.
De Kleine Meierij heeft verder gemeld vanuit haar kerntaak niet te hebben willen investeren in bedrijfsonroerend goed en voor € 25.000 lager te hebben verkocht dan de getaxeerde waarde vanwege de verhuurde staat en de bodemgesteldheid, maar dit verklaart naar het oordeel van het hof niet waarom De Kleine Meierij opdracht heeft gegeven om de waarde van de naderende commerciële ontwikkelingen in de waardebepaling buiten beschouwing te laten. Het hof is van oordeel dat De Kleine Meierij onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd heeft betwist dat de percelen [percelen] onder de marktwaarde zijn getaxeerd en verkocht aan [de koper] en dat De Kleine Meierij daarmee dus (meer) winst had kunnen maken.
Na de brief van 16 november 2011 heeft [appellant] De Kleine Meierij in een brief van 2 september 2013 (rov. 6.1.8.) een laatste gelegenheid geboden om alsnog de verplichting op grond van de meerwaardeclausule na te komen. In reactie daarop heeft De Kleine Meierij in een brief van 2 oktober 2013 onder verwijzing naar haar eerdere reactie van 23 november 2011 opnieuw het overleg met [appellant] afgehouden (rov. 6.1.6. en 6.1.9.). Dat daarmee sprake is van verzuim heeft De Kleine Meierij onvoldoende betwist.
10.De uitspraak
- veroordeelt De Kleine Meierij aan [appellant] alle schade te vergoeden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, die [appellant] lijdt als gevolg van de niet-nakoming door De Kleine Meierij van de meerwaardeclausule;
- veroordeelt De Kleine Meierij in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 99,98 aan dagvaardingskosten, € 285,00 aan griffierecht en € 904,00 aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 103,10 aan dagvaardingskosten, € 313,00 aan griffierecht,
- veroordeelt De Kleine Meierij tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan De Kleine Meierij heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
- verklaart dit arrest ten aanzien van genoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het anders of meer gevorderde.