3.1.In hoger beroep kan van dezelfde feiten worden uitgegaan als in eerste aanleg. Partijen hebben de feitenvaststelling van de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep onder rov. 2.1 tot en met 2.10 niet bestreden. Deze feiten, hierna vernummerd tot 3.1.1 tot en met 3.1.10, luiden als volgt.
3.1.1.Het Leger des Heils heeft op 16 oktober 2015 een huurovereenkomst gesloten met Woonbedrijf, met dien verstande dat zij van Woonbedrijf huurde, gelijk Woonbedrijf aan haar verhuurde de woning, gelegen aan het adres [adres] te [plaats] (hierna ook: de woning/het gehuurde). Het Leger des Heils heeft de woning met instemming van Woonbedrijf via de woonbegeleidingsinstantie “Door!” ter beschikking gesteld van [appellante 2] .
3.1.2.[appellante 2] staat onder beschermingsbewind van de bewindvoerder.
3.1.3.In de periode van 2016 tot en met medio 2018 ontving Woonbedrijf vele meldingen van geluidsoverlast door harde muziek en ruzies, bedreigingen, intimidaties en gevaarlijk rijgedrag. De meldingen hadden ook betrekking op de partner van [appellante 2] : de heer [de partner van appellante 2] (hierna: [de partner van appellante 2] ).
3.1.4.Op 1 juli 2018 heeft een zogenaamde “omklap” plaatsgevonden. Daarbij werd de huurovereenkomst tussen Woonbedrijf en het Leger des Heils vervangen door een huurovereenkomst tussen Woonbedrijf en [appellante 2] . Daarmee kwam tevens een einde aan de woonbegeleiding van Door! Tegelijkertijd werd met [de partner van appellante 2] via Door! een woonbegeleidingstraject gestart. Een andere woningcorporatie stelde ten behoeve van dit traject een woning ter beschikking aan [de partner van appellante 2] . Tussen Woonbedrijf, [appellante 2] en [de partner van appellante 2] werd de afspraak gemaakt dat [de partner van appellante 2] vanaf dat moment niet meer in de door [appellante 2] van Woonbedrijf gehuurde woning zou verblijven.
3.1.5.Na de omklap heeft Woonbedrijf opnieuw meldingen van overlast ontvangen.
3.1.6.Op 24 oktober 2018 te 9.00 uur heeft de politie een inval gedaan in de woning. De politie heeft van deze inval een rapportage opgemaakt. In die rapportage staat onder meer vermeld dat in de schuur 2,115 kg natte hennep werd aangetroffen en dat die hennep in een oude hondenbak op uitgevouwen kranten lag te drogen. Boven de hennep hing een lamp, zo staat vermeld in de rapportage van de politie.
3.1.7.Bij brief van 20 november 2018 heeft Woonbedrijf [appellante 2] gesommeerd om vóór 27 november 2018 de huur op te zeggen. Bij brief van diezelfde datum heeft Woonbedrijf de bewindvoerder van deze sommatie in kennis gesteld.
3.1.8.Bij brief van 4 december 2018 heeft mr. Jansen aan Woonbedrijf bericht dat [appellante 2] de huurovereenkomst niet zal opzeggen.
3.1.9.Op 20 december 2018 heeft de politie een nadere rapportage opgemaakt over de overlastperikelen met betrekking tot de woning en de daar (in de schuur) aantroffen hennep. De politie heeft deze rapportage toegezonden aan Woonbedrijf. Woonbedrijf heeft de rapportage op 21 december 2018 ontvangen.
3.1.10.[appellante 2] woonde ten tijde van het vonnis waarvan beroep in de woning met haar twee kinderen van (toen) 0 en 2 jaar oud. [de partner van appellante 2] verbleef, zoals uit de politierapportage van 20 december 2018 blijkt, regelmatig in de woning. [appellante 2] en [de partner van appellante 2] zijn voornemens met elkaar te gaan trouwen.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde Woonbedrijf – verkort weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bewindvoerder te veroordelen om de woning, gelegen aan het adres [adres] te [plaats] te ontruimen en ontruimd te houden alsmede niet opnieuw in gebruik te nemen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Woonbedrijf te stellen;
II. [appellante 2] te verbieden om zich na ontruiming van de woning te begeven naar die woning of zich in de buurt van de woning te bevinden alsmede om contact op te (laten) nemen met buurtbewoners van die woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III. de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Woonbedrijf – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd. Gelet op de overlast en de aangetroffen hennep, is sprake van ernstige tekortkomingen in de nakoming van de verplichtingen van [appellante 2] op basis van de wet en de huurovereenkomst. De bodemrechter zal vrijwel zeker overgaan tot ontbinding van die overeenkomst. Gezien de ernst van de tekortkomingen en de veiligheidsrisico’s die deze tekortkomingen meebrengen voor de omwonenden, kan een bodemprocedure echter niet worden afgewacht en heeft Woonbedrijf een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
3.3.1.In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de aangevoerde feiten terzake de gestelde overlast niet kunnen leiden tot een veroordeling tot ontruiming in kort geding. Ten aanzien van de hennep heeft de voorzieningenrechter overwogen dat [appellante 2] tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. Dat [appellante 2] mogelijk niet bekend was met de hennep in de schuur omdat [de partner van appellante 2] degene was die deze daar had neergelegd terwijl [appellante 2] ziek op bed lag, maakt het voorgaande volgens de voorzieningenrechter niet anders. Immers, ingevolge artikel 7:219 BW is [appellante 2] als huurder op gelijke wijze als voor eigen gedragingen aansprakelijk voor de gedragingen van hen die met haar goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met haar goedvinden daarop bevinden, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens geoordeeld dat de bodemrechter in dit geval een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning naar alle waarschijnlijkheid zal toewijzen.
3.3.2.Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vordering tot ontruiming toegewezen. De vordering onder II is afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld.
3.4.1.De bewindvoerder en [appellante 2] hebben in hoger beroep zeven grieven aangevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor zover het betreft de veroordeling tot ontruiming en al hetgeen daaraan ten grondslag ligt alsmede de compensatie van proceskosten en, opnieuw rechtdoende, tot het alsnog toewijzen van de vordering van Woonbedrijf, met veroordeling van Woonbedrijf in de kosten van beide instanties te vermeerderen met nakosten.
3.4.2.Nu [appellante 2] onder bewind is gesteld, vertegenwoordigt de bewindvoerder haar in rechte (artikel 1:441 lid 1 BW; zie ook HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525 (https://www.navigator.nl/document/id8848835929b346829b8aec2eeed1e760?idp=LegalIntelligence&anchor=id-4cf81ad9-a613-4248-8e32-3756e1f50c10)). [appellante 2] dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep. Overigens heeft [appellante 2] bij genoemde akte uitlaten meegedeeld dat zij haar hoger beroep intrekt, maar daarmee kan zij niet ongedaan maken dat zij hoger beroep heeft ingesteld.