Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 2 juni 2017 met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 7 oktober 2016;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 22 augustus 2018 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 24 augustus 2018 met bijlagen;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 4 september 2018 met als bijlage een vermeerdering/verandering/aanvulling verzoek.
- een journaalbericht met brief van de zijde van de man van 11 september 2018, met daaraan gehecht een e-mail van de vrouw aan de man van 19 oktober 2014;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 12 september 2018, met daaraan gehecht een akte uitlating.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld als weergegeven in die beschikking;
- bepaald dat de man wegens overbedeling aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 577.835,65;
- bepaald dat partijen ieder recht hebben op de helft van de verkoopprijs van de echtelijke woning, na aftrek van de kosten waaronder de navolgende leningen:
- bepaald dat het Sparkasse spaarbankboekje aan de man wordt toegedeeld, waarbij de man wegens overbedeling de helft van het saldo van het spaarbankboekje op 31 oktober 2013, inclusief de daarna op die rekening gevallen rente aan de vrouw zal voldoen;
- bij wijze van verdeling gelast dat de waarde van de aandelenportefeuille per datum feitelijke verdeling bij helfte wordt gedeeld;
- bij wijze van verdeling gelast dat de inboedel wordt verdeeld conform de feitelijke verdeling zoals deze reeds heeft plaatsgevonden;
- bepaald dat het depot bij de Duitse belastingdienst ad € 31.603,21 aan de man wordt toegedeeld, onder verrekening van de over de huwelijkse periode nog te ontvangen definitieve Duitse belastingaanslagen. Indien er een negatief saldo resteert, heeft de man op de vrouw een vordering ter hoogte van de helft van dat bedrag in verband met de gelijke verdeling van de draagplicht van de schulden, voor zover een positief saldo resteert, dient de man de vrouw de helft daarvan te voldoen als vordering wegens overbedeling;
- bij wijze van verdeling vastgesteld dat ten aanzien van de Nederlandse belastingaanslagen, voor zover er een teruggaaf volgt na de definitieve aanslag, partijen hierin in gelijke mate delen en voor zover er nog een vordering resteert zij gelijkelijk draagplichtig zijn;
- bij wijze van verdeling vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de helft van het door de man ontvangen Kindergeld 2012-2013.
primairde datum rapportage/actuele waarde;
subsidiair23 december 2016;
meer subsidiair29 oktober 2015;
primairde datum rapportage/de actuele waarde;
subsidiair23 december 2016;
meer subsidiair30 oktober 2013,
€ 50.000,--
afkoopwaardeaan de vrouw toedeelt, de Deutsche Artze Versicherungen onder polisnummers [nummer 9] en [nummer 10] voor een afkoopwaarde van € 74.077,-- respectievelijk € 55.543,-- aan de man worden toegedeeld;
In het incident:
meer meer subsidiair(dus vóór
uiterst subsidiair) een deskundige te benoemen, teneinde de onroerende zaak te Duitsland, [plaats 2] [adres 2] te waarderen per datum heden, dan wel per datum echtscheiding, dan wel per datum 30 oktober 2013, teneinde de hoogte van de vordering van de man op de vrouw vast te kunnen stellen en de uitspraak in afwachting van deze taxatie aan te houden.
5.De motivering van de beslissing
durch die hier getroffene Rechtswahl für die güterrechtlichen Wirkungen der Ehe bisher geltende niederländische Recht hinsichtlich des vorbezeichneten Grundstücks Gemarkung [plaats 2] - [adres 2] undgegebenenfallsauch hinsichtlich des gesamten in Deutschland gelegenen unbeweglichen Vermögens abgewählt wird,
der Notar ausländische Rechtsordnungen nicht kennen muß, er über deren Inhalt nicht belehrt und auch keine Beratung oder Betreuung übernommen hat,
die Rechtswahl in der Regel eine Güterrechtsspaltung verursacht, die zu rechtlichen Problemen führen kann,
die Rechtswahl außerhalb der Niederlande und Deutschlands möglicherweise nicht anerkannt wird und der Notar hierüber nichts aussagen kann,
es erforderlich oder zumindest zweckmäßig sei, die Tragweite der hier getroffenen Vereinbarungen rechtlich überprüfen zu lassen, falls wir oder einer von uns in Zukunft weiteres in Deutschland gelegenes unbewegliches Vermögen erwerben sollten.
DOEL VAN DEZE AKTE
de vrouw.
dezeverdeling van het registergoed niets meer van elkaar te vorderen, behoudens de verplichting van de vrouw om aan de man bij wege van overbedeling een bedrag ad twee honderd vier en zestig duizend twee honderd vier en zestig euro (€ 264.264,,00) te betalen, althans dit te verrekenen, bij de algehele financiële afwikkeling van de echtscheiding, en verlenen elkaar volledige kwijting over en weer.”
manstelt dat er door toedeling van de woning aan de vrouw royementskosten verschuldigd zijn voor de leningen bij de Rabobank (€ 187,55) en voor de leningen bij de Stadtsparkasse (€ 243,55) en dat partijen deze kosten in gelijke mate dienen te dragen. Hij verzoekt dan ook te bepalen dat de vrouw ter zake hiervan in totaal € 215,55 aan de man verschuldigd is, zijnde ½ (€ 187,55 + € 243,55).
vrouwverweert zich en stelt onder verwijzing naar de e‑mailberichten d.d. 12 januari 2017 dat partijen hebben afgesproken dat de man zou zorgdragen voor aflossing van de leningen dan wel ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot die leningen en doorhaling van de hypothecaire inschrijvingen. Dat de vrouw de daarmee verband houdende kosten gedeeltelijk voor haar rekening zou dienen te nemen, blijkt daaruit niet.
hofoverweegt hieromtrent als volgt. Uit de overeenstemming van partijen (e‑mailberichten d.d. 12 januari 2017) blijkt dat partijen niets zijn overeengekomen over de kosten van royement en de kosten van voortijdige aflossing. Zulks blijkt ook uit de akte van verdeling d.d. 11 augustus 2017, waarin onder “Bepalingen van de verdeling” in art. 6 is bepaald:
manerkent dat tussen partijen overeenstemming bestaat over de eigenaarslasten, inhoudende dat deze met ingang van de datum van levering van de woning voor rekening van de vrouw komen. De man meent evenwel dat “op grond van de redelijkheid en billijkheid” deze lasten reeds met ingang van de datum waarop partijen overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de woning aan de vrouw – zijnde 12 januari 2017 – geheel voor rekening van de vrouw dienen te komen (verweerschrift tevens incidenteel beroep, p. 5 en p. 58‑61).
vrouwverweert zich, verwijzende naar de overeenstemming van partijen, en stelt dat niet valt in te zien dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden zou zijn om, anders dan tussen partijen afgesproken, de eigenaarslasten vanaf een eerder tijdstip dan datum levering voor haar rekening te nemen.
manheeft subsidiair betoogd dat hij de eigenaarslasten heeft betaald vóór de datum van levering, terwijl deze lasten voor rekening van partijen zijn, ieder voor de helft. De man heeft gesteld dat hij over 2017 de aanslag BsGW heeft ontvangen én betaald en dat van deze aanslag een bedrag van € 1.240,89 betrekking heeft op de woning.
hofis van oordeel dat de vrouw onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de man de eigenaarslasten over 2017 daadwerkelijk heeft voldaan en dat van de betaalde aanslag een bedrag van € 1.240,89 betrekking heeft op de woning. De vrouw heeft weliswaar nog aangevoerd dat zij ook kosten ter zake van de woning voor haar rekening heeft genomen, maar wanneer dit is gebeurd en voor welk bedrag heeft zij nagelaten te stellen. Voorts heeft de vrouw nog gesteld dat de afrekening van de eigenaarslasten (deels) (kan) verlopen via de afrekennota die wordt opgesteld door de notaris in het kader van het passeren van de verdelingsakte, maar of zulks is geschied is niet duidelijk. Met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof het verzoek van de man in zoverre toewijzen, dat de vrouw een bedrag van € 862,29 aan de man verschuldigd is (1.240,89:12 = € 103,41/maand. Daarvan komt ten laste van de vrouw: de maanden september t/m december + augustus (21/31) = € 483,68. Voor de lasten over de periode van januari tot 11 augustus zijn beide partijen draagplichtig en komt een bedrag van € 378,61 ten laste van de vrouw).
manheeft betrekking op de door de rechtbank weergegeven leningen. Hij stelt dat de rechtbank een lening vergeten is in haar opsomming en wel de lening bij de Stadtsparkasse met leningnummer [nummer 8] .
hofoordeelt als volgt. Gelet op het feit dat de vrouw hiertegen geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd en uit de door partijen bereikte overeenstemming (journaalbericht 22 augustus 2018, productie 100) blijkt dat partijen behoudens de door de rechtbank in rov. 2.2.2 van die beschikking opgesomde leningen nog een lening hebben bij Stadtsparkasse met leningnummer [nummer 8] , slaagt (dit deel van) de grief.
vrouwheeft betrekking op de koppeling door de rechtbank van deze leningen aan de woning. De vrouw stelt dat deze leningen betrokken dienen te worden bij de afwikkeling van de onderneming, nu het zakelijke leningen betreft, die gerelateerd zijn aan de tandartspraktijk van de man.
hofbegrijpt het standpunt van de man aldus dat hij het ermee eens is dat de hier bedoelde leningen worden betrokken bij de waardering van zijn ondernemingen en daarom bij de financiële afwikkeling van de voormalige echtelijke woning buiten beschouwing dienen te blijven.
€ 50.000,--
rechtbankheeft in dit verband het volgende overwogen:
BMW 120i cabrio
Toyota
vrouwstelt dat voor de BMW 120i cabrio uitgegaan dient te worden van een waarde ad € 24.745,--. Zij heeft een rapport overgelegd van de BMW-garage (productie 46), waaruit een handelswaarde blijkt van € 24.745,-- per peildatum. Partijen hadden drie auto’s waarvan er één aan de man is toegedeeld tegen de geldende handelswaarde. De vrouw stelt dat in het kader van de gelijkheid ook voor de aan de vrouw toegedeelde auto’s heeft te gelden dat de handelswaarde als waarderingsmaatstaf gehanteerd dient te worden.
mandaarentegen stelt dat voor de BMW 120i cabrio uitgegaan dient te worden van de marktwaarde of wel de verkoopwaarde. Uit het door de vrouw overgelegde rapport van de BMW-garage blijkt dat deze waarde € 28.235,- bedraagt. Hij kan evenwel akkoord gaan met de beslissing van de rechtbank om de waarde van de BMW te begroten op het gemiddelde van de door partijen voorgestane waardes, zijnde € 26.495,--.
vrouwgrieft hiertegen. Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de stellingen c.q. vorderingen van de vrouw ten aanzien van dit onderdeel niet in de verdelingsprocedure betrokken zouden kunnen worden. De vorderingen hebben per definitie betrekking op (het beheer van) de ontbonden gemeenschap, respectievelijk op de benadeling daarvan, respectievelijk op de daarbij behorende zorgverplichtingen, en/of op de wijze van verdeling van de gemeenschap, althans deze hebben daarmede zodanige connexiteit dat deze vorderingen wel degelijk in de verdelingsprocedure kunnen worden betrokken, zulks op grond van art. 827 lid 1 sub b respectievelijk sub f Rv.
manbetwist dat de vorderingen van de vrouw op grond van art. 827 lid 1 sub b dan wel sub f Rv in de verdelingsprocedure kunnen worden betrokken. De juridische grondslag van de vordering van de vrouw is nog steeds gelegen in een veronderstelde onrechtmatige daad van de man jegens de vrouw en niet in de verdeling van hetgeen tussen partijen gemeenschappelijk is. De man betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad.
hofoverweegt in de eerste plaats dat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoeken en wel op de voet van art. 827 lid 1 sub f Rv. Art. 827 lid 1, aanhef en onder f, Rv houdt, voor zover thans van belang, namelijk in dat ingeval echtscheiding wordt uitgesproken, de rechter een andere voorziening dan bedoeld onder a-e van het eerste lid van dit artikel kan treffen, mits deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden.
ten minste€ 206.223,12 bedraagt, zijnde het bedrag dat aan de vrouw is uitgekeerd. Hij verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw informatie zal verstrekken over het
exacteaan haar uitgekeerde bedrag en zal worden verplicht om aan hem de helft van het vrijgevallen bedrag per einddatum van de polis, te betalen.
€ 6.995,59
hofoverweegt hieromtrent het volgende.
bindende afspraakhebben gemaakt zoals de man stelt en de vrouw betwist, kan naar het oordeel van het hof niet op grond van de door partijen (naar aanleiding van de discussie ter terechtzitting bij het hof) overgelegde correspondentie worden vastgesteld. Aanvullend bewijs aan de zijde van de man voor zijn stelling dat er wél een bindende afspraak is gemaakt ontbreekt, evenals een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod op dit punt.
vrouwkan zich niet verenigen met deze beslissing. Zij stelt in haar tiende grief dat door de rechtbank ten onrechte geen rekening is gehouden met de rentevergoeding die de Duitse fiscus over het depotbedrag betaalt. Die rente bedraagt 6% per jaar en is ingegaan op 7 september 2010. Zij stelt dat de man, in verband met de toedeling van het depot, de helft van het depotbedrag, dus € 15.801, 60 aan haar verschuldigd is, te vermeerderen met 6% rente per jaar vanaf 7 september 2010.
mankan zich evenmin met de beslissing van de rechtbank verenigen. Zijn vijfde incidentele grief heeft op deze kwestie betrekking. Hij stelt dat, zoals de situatie nu is, door hem niets zal worden terugontvangen van het gestorte depotbedrag. Hij vindt dat de rechtbank het depot ten onrechte aan hem heeft toegedeeld.
hofis van oordeel dat een definitief oordeel omtrent het depotbedrag thans nog niet mogelijk is. De man dient een schriftelijke verklaring van de Duitse belastingdienst in het geding te brengen ten bewijze van zijn stelling dat hij geen aanspraak (meer) kan maken op restitutie van het depotbedrag, met daarbij een specificatie – voor het geval die aanspraak geheel of gedeeltelijk niet meer bestaat – van de aanslagen die op het depotbedrag in mindering zijn gebracht.
manstelt, onder verwijzing naar de producties 23 en 24 van de vrouw in eerste aanleg, dat de vrouw (na de peildatum) over het jaar 2011 een bedrag van € 9.564,88 aan Duitse belasting heeft terugontvangen en over het jaar 2012 een nabetaling heeft moeten doen van € 3.936,24. Hij stelt dat hij op grond hiervan een bedrag van (€ 9.564,88 min
vrouwheeft dit standpunt van de man bestreden. Zij wijst erop dat uit de genoemde producties 23 en 24 blijkt dat de aanslagen 2011 en 2012 niet aan haar zijn gericht maar aan beide partijen gezamenlijk. Bovendien zijn de aanslagen nadien gecorrigeerd. Zij weet niet wat de man in het verleden naar aanleiding van de aanslagen heeft ontvangen dan wel betaald.
hofis het hier bedoelde verzoek van de man, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd, zodat het niet toewijsbaar is.
vrouwkomt met haar tiende grief op tegen deze beslissing. Zij wenst met betrekking tot het jaar 2012 een teruggave aan de man ter grootte van in totaal € 1.296,- te verrekenen. Wat betreft het belastingjaar 2013 verzoekt zij het hof te bepalen dat de man alle belastingaanslagen in het geding brengt, op straffe van een dwangsom.
manheeft een grief gericht tegen de voormelde beslissing van de rechtbank inzake de Nederlandse belastingen (incidentele grief 6). Hij verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw ter zake van de jaren 2012 en 2013 wegens (Nederlandse) belastingaanslagen aan hem een bedrag van € 3.409,- verschuldigd is, te vermeerderen c.q. te verminderen met alle overige na 30 oktober 2013 (te) ontvangen en/of (te) betalen belastingaanslagen en/of teruggaven voor zover betrekking hebbend op de huwelijkse periode tot 30 oktober 2013.
hofde berekeningen van de vrouw zoals weergegeven in het verweerschrift incidenteel appel onder de randnummers 127 tot en met 130, nu die berekeningen worden ondersteund door overgelegde producties en van de zijde van de man niet meer zijn weersproken.
vrouwstelt dat de man haar een bedrag verschuldigd is in verband met door hem ontvangen (Duits) Kindergeld ten behoeve van de kinderen van partijen, [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . Zij stelt dat de man over de periode vanaf 1 januari 2012 tot aan de peildatum 31 oktober 2013 Kindergeld voor de drie kinderen heeft ontvangen en dat zij recht heeft op de helft daarvan, zijnde € 3.546,28. Verder stelt zij dat de man over de periode van november 2013 tot en met februari 2014 Kindergeld voor (zo begrijpt het hof) [kind 2] en [kind 3] ontvangen heeft terwijl dat aan haar toekomt omdat zij in die periode de zorg voor de kinderen had. Zij maakt op die grond aanspraak op een bedrag van € 729,20.
vrouwen de incidentele grief 7 van de
manzijn gericht tegen deze beslissing.