2.1.
Architektenburo [architektenburo] B.V. heeft per 1 juni 2011 haar naam gewijzigd in [de projectontwikkelaar] en zal hierna steeds worden aangeduid met [appellante] .
[appellante] is enig bestuurder en aandeelhouder van [projectontwikkeling] Projectontwikkeling B.V., hierna aan te duiden als [projectontwikkeling] .
2.2.
In 2005 heeft [appellante] het perceel van het voormalig Tuincentrum [vestigingsnaam] aan de [straat 1] te [vestigingsplaats] aangekocht en geleverd gekregen voor een bedrag van € 410.000,-- (exclusief overdrachtsbelasting). Dit perceel zal hierna worden aangehaald als “deelterrein A”.
2.3.
In 2008 heeft [appellante] het naast deelterrein A gelegen kippenbedrijf met boerderij van [het kippenbedrijf] gekocht voor een bedrag van € 990.000,--. Dit perceel zal hierna worden aangehaald als “deelterrein B”
Bij de aankoop is overeengekomen dat deelterrein B uiterlijk 31 december 2008 geleverd zou worden. Vanwege een geschil tussen [appellante] en [het kippenbedrijf] heeft de levering van het deelterrein B nog steeds niet plaatsgevonden.
2.4.
[appellante] heeft in het kader van haar voornemen om op de deelterreinen A en B woningen te realiseren in juli 2008 met [de vennootschap] een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten en in november 2008 met de gemeente Meerlo-Wanssum een exploitatieovereenkomst gesloten.
2.5.
De koop-/aannemingsovereenkomst ziet op veertien starterswoningen, zes patiowoningen en acht levensloopbestendige woningen (hierna gezamenlijk aan te duiden als het project). De te bouwen woningen zijn gelegen op deelterrein A, met uitzondering van twee starterswoningen die zijn gelegen op deelterrein B. Van het project heeft [appellante] de hierna volgende tekening overgelegd (productie 42 bij repliek in conventie).
2.6.
In het kader van de koop/aannemingsovereenkomst tussen [appellante] en [de vennootschap] , hebben de partijen bij die overeenkomst onder meer afgesproken dat [de vennootschap] het project voor [appellante] zal gaan bouwen en dit na oplevering van [appellante] zal kopen tegen in de overeenkomst vastgelegde prijzen. Zij zijn daarbij verder overeengekomen dat zowel [appellante] als [de vennootschap] de overeenkomst mag ontbinden wanneer [appellante] niet uiterlijk 31 december 2009 in het bezit is van de voor het project benodigde vergunningen. Partijen bij deze overeenkomst hebben de termijn voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen eenmaal verlengd tot 1 april 2010. Daarna heeft [de vennootschap] de overeenkomst vanwege het ontbreken van de benodigde vergunningen, ontbonden.
2.7.
De gemeente Meerlo-Wanssum, na de gemeentelijke herindeling opgegaan in de Gemeente en verder tevens aan te halen als “de Gemeente”, en [appellante] hebben ten aanzien van het project in de exploitatieovereenkomst afgesproken dat [appellante] op eigen kosten en onder toezicht en goedkeuring van de Gemeente, de infrastructuur op de percelen A en B zal aanleggen. De Gemeente heeft zich in dat verband verplicht om zich in te spannen om op basis van een goede ruimtelijke ordening alle ter uitvoering van het project benodigde planologische- en vergunningprocedures tot uitvoering te brengen en af te ronden om te komen tot de door hen beoogde planuitvoering. Verder heeft de Gemeente zich verplicht om zich in te spannen de bouwvergunningen die voor de uitvoering van het project nodig zijn direct na het indienen van elke aanvraag in behandeling te nemen en binnen de gestelde wettelijke termijnen af te handelen. Een en ander met inachtneming van haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheid zoals die voortvloeit uit de APV en de diverse wetten op het gebied van bouwen, ruimtelijke ordening en milieu.
2.8.
Op 15 december 2008 heeft de raad van de Gemeente het bestemmingsplan [het bestemmingsplan] (hierna: “het bestemmingsplan”) vastgesteld, waarmee woningbouw op de deelterreinen A en B mogelijk wordt gemaakt. Dit bestemmingsplan is op 16 februari 2009 in werking getreden.
2.9.
Op 28 januari 2009 heeft [appellante] een drietal bouwaanvragen ingediend. Een bouwaanvraag voor het oprichten van acht starterswoningen, waarvan zes op deelterrein A en 2 op deelterrein B (bouwaanvraag 1), een bouwaanvraag voor zes starterswoningen (bouwaanvraag 2) en een bouwaanvraag voor zes patiowoningen (bouwaanvraag 3). Deze bouwaanvragen voldoen wat goot- en nokhoogte betreft niet aan de voorschriften van het bestemmingsplan.
Op 11 februari 2009 heeft [appellante] nog een aanvraag ingediend voor het opsplitsen van de boerderij van [het kippenbedrijf] in twee woningen (bouwaanvraag 4).
2.10.
Bij brief van 24 juni 2009 heeft [appellante] aan de Gemeente ten aanzien van de bouwaanvragen 1 tot en met 3 bericht dat niet binnen de daarvoor geldende termijn op de aanvragen is beslist. In die brief verbindt [appellante] daaraan de conclusie dat de vergunningen daardoor van rechtswege zijn verleend.
2.11.
Bij brief van 10 juli 2009 heeft [appellante] aan de Gemeente bericht dat op 6 maart 2009 een bouwaanvraag is ingediend voor acht levensloopbestendige woningen en dat niet binnen de daarvoor geldende termijn op de aanvraag is beslist. Ook in deze brief verbindt [appellante] daaraan de conclusie dat de vergunning voor de levensloopbestendige woningen daardoor van rechtswege is verleend.
2.12.
Op 12 februari 2010 heeft [appellante] ter vervanging van bouwaanvraag 1 een aangepaste bouwaanvraag (hierna aangepaste aanvraag) ingediend voor het oprichten van vier starterswoningen op deelterrein A (productie 5 bij antwoord in conventie). Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft de Gemeente hiervoor met toepassing van een binnenplanse vrijstelling voor een hogere nok en goothoogte, vergunning verleend evenals voor de zes starterswoningen van bouwaanvraag 2. Vervolgens heeft [appellante] de funderingen van de vergunde 10 woningen gestort. In dat verband zijn zijdens [appellante] ook noodwegen aangelegd. De voor de starterswoningen verleende vergunningen zijn door [het kippenbedrijf] tevergeefs tot in hoogste instantie bestreden en middels de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 september 2011 onherroepelijk geworden (productie 20 bij dagvaarding).
2.13.
Nadat [appellante] op 2 september 2011 bij de Gemeente de voor vergunningverlening vereiste ruimtelijke onderbouwing voor bouwaanvraag 3 had ingediend heeft [appellante] bij brief van 13 oktober 2011 aan de Gemeente bericht deze bouwaanvraag in te trekken en als niet ingediend te beschouwen. Bij afzonderlijke brief van gelijke datum heeft [appellante] aan de Gemeente bericht ook bouwaanvraag 4 in te trekken en als niet ingediend te beschouwen. De Gemeente heeft deze intrekkingen bevestigd bij brieven van 10 november 2011 (voor bouwaanvraag 3) en 7 november 2011 (voor bouwaanvraag 4).