Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.[de vennootschap] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
primair:te verklaren voor recht dat het huisdieren- c.q. hondenverbod in het HR (hof: huishoudelijk reglement) nietig is wegens strijd met het SR (hof: splitsingsreglement) en beide besluiten eveneens nietig te verklaren, dan wel deze besluiten op deze grond te vernietigen;
subsidiair:te verklaren voor recht dat het huisdieren- c.q. hondenverbod in het HR nietig is wegens strijd met het recht op privéleven, woning en/of eigendom en beide besluiten eveneens nietig te verklaren, dan wel deze besluiten op (een van) deze gronden te vernietigen;
- de heer [appellant 2] als bestuurder van [appellante 1] en als eigenaar, mevrouw [appellante 3] en de heer [appellant 4] ; allen bijgestaan door mr. Horsch ;
- de heer [belanghebbende 6] , voorzitter van de VVE, mevrouw [belanghebbende 13] , secretaris van de VVE en de heer [belanghebbende 7] , penningmeester van de VVE; allen bijgestaan door mr. Mookhram.
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
Het is de huurder niet toegestaan:
primair) dat het verbod nietig is omdat dit verbod niet in het HR mag worden opgenomen. Zij achten het verbod op honden geen regel van orde die in het HR kan worden opgenomen. Het verbod hoort thuis in het SR en niet in het HR.
subsidiair)dat de besluiten in strijd zijn met het EU-recht op (1) privéleven, (2) woning en (3) eigendom.
meer subsidiair)dat 100% van de uitgebrachte stemmen vóór aanpassing en ontheffing zijn. Tijdens de vergadering van 10 mei 2018 is er namelijk alleen maar vóór wijziging van het HR en vóór individuele ontheffing gestemd. In de notulen van de vergadering is onjuist geconcludeerd dat in beide verzoeken de benodigde 2/3e meerderheid van stemmen niet is behaald.
meest subsidiair)dat de besluiten vernietigbaar zijn wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel en strijd met de redelijkheid en billijkheid. Er is volgens [appellante 1] c.s. sprake van willekeur, omdat er geen onderscheidende criteria zijn ten aanzien van bezoekende/logerende/reeds gehouden honden, nu dienaangaande geen enkele voorwaarde wordt gesteld. Het maken van onderscheid tussen bewoners die wel en bewoners die geen honden mogen houden is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De hond van huurders [appellant 4] en [appellante 3] zal niet meer of minder overlast veroorzaken dan de reeds gehouden/bezoekende/logerende honden die wel worden geaccepteerd in al hun doen en laten. De uiteindelijke belangenafweging die de VVE heeft gemaakt is dat huurders geen hond wordt toegestaan, omdat een andere eigenaar dan ook zal moeten worden toegestaan een hond te nemen. Volgens [appellante 1] c.s. is het voorkomen van precedentwerking onvoldoende belang op zich. Beide besluiten van de VVE (het niet schrappen/aanpassen van het verbod c.q. het niet verlenen van ontheffing) zijn in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
reeds uit art. 875f lid 4 volgt dat dit ‘exclusieve gebruiksrecht’ niet eraan in de weg
“
Dienaangaande moet worden vooropgesteld dat blijkens artikel 5:112 lid 4 BW het splitsingsreglement een regeling kan inhouden omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van die gedeelten. Daarbij heeft te gelden dat met het oog op de voor het rechtsverkeer met betrekking tot registergoederen vereiste publiciteit een zodanige regeling in beginsel uit de openbare registers kenbaar behoort te zijn en dus in het splitsingsreglement zelf moet worden opgenomen. Slechts met betrekking tot het gebruik, waaronder te verstaan de wijze van feitelijk gebruik door de appartementseigenaar of degene aan wie deze zijn privégedeelten in gebruik heeft gegeven, van de privégedeelten kunnenregels van orde[vet, hof]
ook in het huishoudelijk reglement worden gegeven, mits het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent.”
blijkt mijns inziens dat voor het opnemen van gebruiksregelingen met betrekking tot privégedeelten in een huishoudelijk reglement in ieder geval vereist is, dat het reglement van splitsing de mogelijkheid daartoe opent.
Eigendom en beperkte rechten,Recht & Praktijk nr. 65 (2017) onderdeel 8.16.18.1).
In de praktijk verwijst het splitsingsreglement veelal naar een door de vergadering van eigenaars vast te stellen huishoudelijk reglement, waarin nadere regels omtrent het gebruik van de gemeenschappelijke en de privé-gedeelten plegen te worden opgenomen.(13) Men kan in het huishoudelijk reglement een toepassing zien van art. 5:128 lid 1 BW.(14)Uw Raad heeft evenwel aanvaard dat in een huishoudelijk reglement ook orderegels omtrent het feitelijk gebruik van privé-gedeelten kunnen worden opgenomen, indien het splitsingsreglement uitdrukkelijk de mogelijkheid daartoe opent.(15)(vet, hof).
De praktijk onderscheidt naast de bepalingen uit het splitsingsreglement enerzijds het huishoudelijk reglement en anderzijds regels in de zin van art. 5:128 lid 1 BW. Zo bepaalt art. 59 van het Modelreglement 2006 dat regels als bedoeld in art. 5:128 BW in het huishoudelijk reglement moeten worden opgenomen en daarvan deel moeten uitmaken.(16) Hierdoor wordt voorkomen dat deze besluiten onbekend of zelfs vergeten raken.(17) (AG 9 december 2011, ECLI:NL:PHR:2018:BU8174).”
“
8. Blijkens artikel 5:112 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een splitsingsreglement een regeling inhouden omtrent het gebruik, het beheer en het onderhoud van privégedeelten. Slechts met betrekking tot het gebruik van de privégedeelten kunnen regels van orde ook in het huishoudelijk reglement worden gegeven, mits het splitsingsreglement daartoe uitdrukkelijk de mogelijkheid opent (vgl. Hoge Raad 10 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1666)”.
“Deze klacht moet falen, omdat het hof (feitelijk) heeft geoordeeld dat het tien keer per jaar
Aan de vastgestelde beperking van het gebruik door artikel 11 lid 7 HR doet niet af dat in voorkomend geval op voorstel van het bestuur door de vergadering van eigenaren met gekwalificeerde meerderheid dispensatie kan worden gegeven, bijvoorbeeld inhoudende dat een reeds tot het gezin van de aspirant nieuwe gebruiker van een appartement horende hond of kat gedurende haar of zijn verdere levensduur wordt gedoogd in het appartementencomplex. Een dergelijke dispensatie mitigeert immers slechts tijdelijk en in beperkte mate het gedeeltelijk gebruiksverbod. Hetzelfde geldt voor het klaarblijkelijk wel toestaan dat bezoekers honden of katten meebrengen: ook in dat geval betreft het tijdelijk en incidenteel toegestaan gebruik van het eigen appartement op het onderhavige punt.
“De Hoge Raad week immers af[ in de uitspraak in 1993, hof]
van het principe, dat iedereappartementseigenaar in beginsel een vetorecht heeft, als zijn gebruiksrecht wordt aangetast[vet, hof]. Zolang gebruik van de privégedeelten immers in het reglement van splitsing wordt geregeld (conform art. 5:112 lid 4 BW) moet iedere appartementseigenaar aan eventuele wijziging van de gebruiksregels zijn medewerking verlenen, bij gebreke waarvan de wijziging geen doorgang kan vinden (vergelijk art. 139). Daarnaast volgt nergens uit het appartementsrecht dat de vergadering van eigenaars bevoegd is om regels te stellen met betrekking tot het gebruik van privégedeelten. Volgens art. 5:128 BW is de vereniging van eigenaars (en dus ook haar orgaan de vergadering van eigenaars) wel bevoegd om regels te stellen met betrekking tot het gebruik van de gemeenschappelijke gedeelten. Dergelijke gebruiksregels voor gemeenschappelijke gedeelten kunnen onder andere worden opgenomen in een (door de vergadering van eigenaars vast te stellen) huishoudelijk reglement. Een bevoegdheid voor de vergadering om regels te stellen met betrekking tot gebruik van privégedeelten kan evenmin worden afgeleid uit art. 5:126 BW, dat bepaalt dat de vereniging van eigenaars het beheer voert over de gemeenschap, met uitzondering van de gedeelten die bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt (de privégedeelten).