Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,
6.Het verdere verloop van het geding
7.De verdere beoordeling
De bedoeling van partijen is geweest dat deze uitkering niet eindigt bij overlijden van de Heer [erflater] .”)in die zin toegelicht dat hij beoogd heeft daarmee artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst uit te leggen. Daarmee heeft de getuige naar het oordeel van het hof niets teruggenomen van de kern van zijn schriftelijke verklaring. In ieder geval is uit diens getuigenverklaring op geen enkele wijze af te leiden dat partijen destijds enige andere bedoeling hebben gehad dan dat de verplichting tot uitkering zou voortduren na het overlijden van [erflater] . Dat artikel 5 van de samenlevingsovereenkomst deze strekking heeft, wordt bevestigd door de verklaring van getuige [zus van appellante] . Het hof ziet in de familierelatie tussen deze getuige en appellante geen grond om, zoals geïntimeerden betogen, te twijfelen aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. Daarvoor hebben geïntimeerden trouwens ook geen concrete redenen aangevoerd. De verklaring van appellante zelf, ten slotte, bevestigt eveneens dat de verplichting niet eindigde met het overlijden van [erflater] . Voor haar verklaring geldt op zich de beperking van artikel 164 lid 2 Rv maar het vereiste aanvullend bewijs is in de verklaringen van de getuigen [notaris] en [zus van appellante] voorhanden.