Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,verder: [de zoon 2] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A. van der Toorn te Roermond,
8.Het verdere verloop van het geding
9.De verdere beoordeling
1966is moeder in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [geïntimeerde 2] (hierna: vader). Uit dit huwelijk zijn twee zonen, [de zoon 1] (inmiddels overleden) en [de zoon 2] , geboren.
2005is een notariële akte verleden (dgv. prod. 2) waarin vader en moeder hebben verklaard uit vrijgevigheid met schenkingsbedoeling aan ieder van hun twee zonen € 21.509,00 schuldig te erkennen. [de zoon 2] heeft de aanspraken van [de zoon 1] uit dien hoofde geërfd van [de zoon 1] .
2006is een notariële akte verleden (dgv. prod. 3) waarin vader en moeder hebben verklaard uit vrijgevigheid met schenkingsbedoeling aan [de zoon 2] € 26.045,00 schuldig te erkennen.
2007is een notariële akte verleden (dgv. prod. 4) waarin vader en moeder hebben verklaard uit vrijgevigheid met schenkingsbedoeling aan [de zoon 2] € 26.453,00 schuldig te erkennen.
2009is een notariële akte verleden (dgv. prod. 6a) waarin vader en moeder hebben verklaard uit de tussen hen bestaande algehele gemeenschap van goederen uit vrijgevigheid met schenkingsbedoeling aan [de zoon 2] € 27.319,00 schuldig te erkennen.
2010is tot slot een notariële akte verleden (dgv. prod. 6b) waarin vader en moeder hebben verklaard uit de tussen hen bestaande algehele gemeenschap van goederen uit vrijgevigheid met schenkingsbedoeling aan [de zoon 2] € 90.000 schuldig te erkennen.
2013heeft [de zoon 2] € 3.952,32 overgemaakt naar een gezamenlijke rekening van zijn ouders en op
29 januari 2014€ 4.952,94
.
1 april 2014een verzoek tot echtscheiding ingediend. Op
19 december 2014is het huwelijk van vader en moeder door echtscheiding ontbonden.
12 februari 2015, gewezen in een procedure tussen vader en moeder (dgv. prod. 11), zijn de door vader en moeder getroffen regelingen zoals vermeld in hun echtscheidingsconvenant opgenomen in deze beschikking. Dit convenant houdt onder het kopje
“Schulden”in:
27 december 2013voor het laatst de over de schuldig erkende bedragen verschuldigde rente, een bedrag van € 10.954,92, aan [de zoon 2] voldaan. Op
24 december 2014heeft vader de helft van de over het schuldig erkend bedrag verschuldigde rente aan [de zoon 2] voldaan. Moeder heeft in 2014 geen rente aan [de zoon 2] betaald.
13 mei 2014heeft [de zoon 2] een brief gezonden aan moeder. [de zoon 2] schrijft in deze brief dat hij betreurt dat zijn ouders gaan scheiden en wijst moeder op het feit dat moeder en vader gehouden zijn hem jaarlijks op 31 december rente te betalen over de schuldig erkende geldbedragen.
exceptio plurium litis consortiumten aanzien van vader aan de orde zou komen en achtte daarom de aanwezigheid van vader bij de comparitie gewenst.
exceptio plurium litis consortiumgegrond geoordeeld en moeder in de gelegenheid gesteld vader op de voet van artikel 118 Rv als partij in het geding op te roepen. Moeder heeft dienovereenkomstig gehandeld.
De vordering van [de zoon 2] om het eindvonnis in reconventie alsnog uitvoerbaar bij voorraad te verklaren heeft het hof bij het incidenteel arrest van 12 december 2017 afgewezen.
9.5 In hoger beroep heeft moeder haar vordering verminderd. Zij vordert thans alleen nog wijziging van de leningsovereenkomsten die onderdeel uitmaken van de schenkingsovereenkomsten met schulderkenning, zodat het door haar te betalen rentepercentage over het bedrag van € 91.274,50, het deel van de schuldigerkenning dat voor haar rekening komt, met ingang van 1 januari 2014 wordt gesteld op 1,2%. Dit betekent dat haar vorderingen in conventie voor het overige in dit hoger beroep niet aan de orde zijn.
exceptio plurium litis consortiummet als consequentie dat vader in de procedure betrokken is. Het hof volgt moeder hierin niet. De vorderingen zoals moeder deze in eerste aanleg heeft ingesteld betreffen een rechtsverhouding tussen vader, moeder en [de zoon 2] die vanwege de strekking en inhoud van de overeenkomsten waarop die vorderingen betrekking hebben processueel ondeelbaar is. Om die reden dienen allen die bij die rechtsverhouding betrokken zijn de gelegenheid te hebben als partij in de procedure hun standpunt kenbaar te maken. Dat geldt naast moeder en [de zoon 2] daarom ook voor vader, zodat de rechtbank terecht heeft beslist dat vader opgeroepen diende te worden (HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:411 en HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:649).