ECLI:NL:GHSHE:2018:4460

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
20-000938-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor zware mishandeling met glas en poging tot doodslag

In deze zaak gaat het om een 42-jarige man uit Oss die in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor zware mishandeling. De rechtbank Oost-Brabant had de man eerder veroordeeld tot 3 jaar en 6 maanden celstraf voor een poging tot doodslag. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, met name voor de vrijspraken die door de rechtbank zijn gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden geacht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde te hebben begaan, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Echter, het hof heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, namelijk het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan slachtoffer [slachtoffer 2] door deze met een glas in het gezicht te slaan. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde, omdat zijn reactie op de aanranding niet proportioneel was. De verdachte had de mogelijkheid om op een minder gewelddadige manier te reageren. De strafbaarheid van de verdachte is niet uitgesloten, en het hof heeft een gevangenisstraf van 9 maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd voor het ten laste gelegde handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000938-16
Uitspraak : 26 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 25 maart 2016 in de strafzaak met parketnummer
01-880230-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [adres] , [woonplaats] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Het hoger beroep is blijkens de akte instellen hoger beroep onbeperkt ingesteld en richt zich aldus mede tegen de vrijspraken door de eerste rechter van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Ingevolge artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit is gericht tegen deze vrijspraken.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal bevestigen met uitzondering van de oplegde straf, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, alsmede de opgelegde schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 10 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ter zake van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing daarvan tot een bedrag van € 13.463,06, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Door de verdediging is primair vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde, subsidiair is een beroep op noodweer(exces) gedaan. Voor wat betreft feit 2 heeft de verdediging eveneens een beroep op noodweer(exces) gedaan. Gelet op de bepleite vrijspraak is niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in zijn vordering bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij, op of omstreeks 14 september 2015 te Oss, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht, meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer 1] met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of rug en/of arm(en), in elk geval in het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij, op of omstreeks 14 september 2015 te Oss, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel ((onder meer) een geperforeerde long en/of klaplong en/of blijvende littekens), heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] opzettelijk met kracht, meermalen, althans eenmaal, met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of rug en/of arm(en), in elk geval in het lichaam te steken en/of snijden;
2 primair:
hij, op of omstreeks 14 september 2015 te Oss, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet, met kracht die [slachtoffer 2] , meermalen, althans eenmaal, met een glas, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp tegen het gezicht en/of de nek heeft geslagen en/of in het gezicht en/of in de nek heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 subsidiair:
hij, op of omstreeks 14 september 2015 te Oss, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (letsel waarvoor ongeveer 50 hechtingen nodig waren om de wond te dichten en/of een blijvend litteken gezicht), heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] , meermalen, althans eenmaal, opzettelijk met kracht met een glas, in elk geval een scherp en/of puntig tegen het gezicht en/of de nek te slaan en/of in het gezicht en/of de nek te steken.
Voor zover er in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft het hof veel aandacht besteed aan de zich in het dossier bevindende en ter terechtzitting getoonde camerabeelden. Het hof stelt daarbij vast dat de camerabeelden duidelijke beelden bevatten van de feiten en omstandigheden die zien op het onder 2 ten laste gelegde, maar vrijwel geen nadere duiding geven aan het ten laste gelegde onder 1, aangezien dit zich buiten de reikwijdte van de camera’s aan de buitenkant van het café heeft afgespeeld.
Het hof stelt daarbij vast dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte op enig moment uit het café wordt gebracht door getuigen [slachtoffer 2] en [getuige 1] , waarna na enige tijd het latere slachtoffer [slachtoffer 1] alsmede [getuige 2] naar buiten komen en er voor het café (en in het zicht van de camera’s) een ruzie en handgemeen ontstaat tussen in ieder geval [slachtoffer 1] , [getuige 2] en verdachte.
Het hof constateert verder dat tussen het moment dat [slachtoffer 1] en [getuige 2] naar buiten lopen en zij weer naar binnen lopen, waarbij alsdan op de beelden te zien is dat beiden zichtbaar (aanzienlijk) letsel hebben, ongeveer zes minuten verstrijken. Het hof stelt vast dat in die zes minuten vrijwel alle bezoekers van het café op enig moment buiten zijn geweest. Een aantal van de bezoekers heeft zich daarbij ook geruime tijd buiten het beeld van de camera bevonden. Ook verdachte, [slachtoffer 1] en [getuige 2] bevinden zich geruime tijd buiten beeld.
In hoger beroep zijn alle bezoekers van het café waarvan kon worden vastgesteld dat zij op enig moment buiten zijn geweest, (nader) gehoord als getuige. Slechts een aantal betrokkenen kon zich van het gebeuren nog iets herinneren. Het hof kan zich daarbij niet aan de indruk onttrekken dat diverse getuigen meer hebben gezien dan waarover zij verklaren. De mogelijke redenen daarvan zijn echter niet duidelijk geworden.
De beschikbare verklaringen over hetgeen zich buiten heeft afgespeeld lopen uiteen.
Het dossier bevat onder meer de verklaring van het slachtoffer [slachtoffer 1] , waarin hij – kort gezegd – verklaart buiten alleen met verdachte bezig te zijn geweest, maar dat hij niet weet wie hem gestoken heeft. [slachtoffer 1] verklaart bij de raadsheer-commissaris dat hij tijdens de worsteling met verdachte over een muurtje is gevallen en dat hij vervolgens zag dat zijn arm open lag. Deze verklaring wordt in grote lijnen ondersteund door getuige [getuige 3] die bij de raadsheer-commissaris eveneens heeft verklaard dat [slachtoffer 1] en verdachte op enig moment op elkaar lagen en hij ze uiteindelijk van elkaar heeft afgehaald. Volgens hem was het één op één, er waren geen anderen bij. Hij verklaart echter geen mes te hebben gezien en hij heeft niet gezien hoe [slachtoffer 1] het betreffende letsel heeft opgelopen.
De verklaring van verdachte dat hij buiten door meerdere mensen zou zijn aangevallen, wordt daarentegen ondersteund door getuige [getuige 4] die bij de rechter-commissaris verklaart dat verdachte buiten door drie mannen werd getrapt en geslagen, terwijl hij op de grond lag. Ook zij heeft evenwel bij niemand een mes gezien.
Ook in geen van de andere zich in het dossier bevindende verklaringen wordt verdachte concreet aangewezen als degene die het letsel aan [slachtoffer 1] voornoemd heeft toegebracht.
Daarbij merkt het hof op dat het moeilijk is gebleken de betrouwbaarheid van de zich in het dossier bevindende verklaringen met voldoende mate van zekerheid vast te stellen. Zo kan ten aanzien van getuige [getuige 4] worden opgemerkt dat zij een verklaring heeft afgelegd over hetgeen zich binnen in de kroeg heeft afgespeeld, terwijl uit de camerabeelden blijkt dat zij dat onmogelijk kan hebben waargenomen. Ook de overige getuigen leggen verklaringen af over de gebeurtenissen die in meer of mindere mate niet stroken met hetgeen op de camerabeelden te zien is. Daarbij geldt dat uit het dossier volgt dat het merendeel van de cafébezoekers reeds de nodige alcohol genuttigd had.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat ook op de camerabeelden niet waarneembaar is dat verdachte buiten het café [slachtoffer 1] met een mes of een scherp en/of puntig voorwerp in de borst en/of rug en/of arm(en) heeft gestoken en/of gesneden, dan wel hij voorafgaande, tijdens dan wel na deze vechtpartij een mes of een scherp en/of puntig voorwerp in handen heeft gehad.
Alles overziend concludeert het hof dat ondanks de omstandigheid dat het opmerkelijk is dat [slachtoffer 1] na afloop van de vechtpartij ernstig snij- en/of steekletsel blijkt te hebben opgelopen, het hof niet uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en uit het onderzoek ter terechtzitting met voldoende mate van zekerheid kan afleiden dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden. Om die reden acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen en uit het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat [slachtoffer 2] letsel heeft opgelopen in zijn gezicht, rondom zijn linker oog en aan zijn linker wang. Voor wat betreft het onder 2 primair ten laste gelegde stelt het hof dat niet vastgesteld kan worden of met het handelen van verdachte, gezien de gedraging en de omstandigheden waaronder dit is verricht – in casu het opzettelijk met kracht (naar achteren) slaan met een glas tegen het gezicht van [slachtoffer 2] – een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans, zijnde een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, bestond dat die [slachtoffer 2] ten gevolge van het toegebrachte letsel zou komen te overlijden. Om die reden acht het hof het onder 2 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op 14 september 2015 te Oss, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (blijvend litteken gezicht), heeft toegebracht, door die [slachtoffer 2] , meermalen opzettelijk met kracht met een glas tegen het gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof stelt het volgende voorop.
Het Wetboek van Strafrecht bevat geen definitie of omschrijving van zwaar lichamelijk letsel. Art. 82 Sr geeft echter wel tot op zekere hoogte invulling aan dat begrip doordat deze bepaling inhoudt dat onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: ‘ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden, en afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw’, alsmede ‘storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft’. In lijn met de wetsgeschiedenis is in de rechtspraak van de Hoge Raad vooropgesteld dat art. 82 Sr de rechter de vrijheid laat om ook buiten de hiervoor aangeduide gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen wanneer dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. In voorkomende gevallen kan in de beoordeling worden betrokken of restschade aanwezig is, in het bijzonder in de vorm van één of meerdere littekens. Daarbij kunnen van belang zijn het uiterlijk en de ernst van het litteken en daarmee samenhangend de mate waarin dat litteken het lichaam ontsiert, en eventueel of in verband met dat litteken – langdurige – pijnklachten (hebben) bestaan (zie HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende. In het rapport van het NFI d.d. 30 november 2015 inzake onderzoek naar de aard, oorzaak en gevaarzetting van letsels bij de heer [slachtoffer 2] wordt vermeld: Letsel 1: in de huid van de linker wang bevindt zich juist onder de buitenooghoek een chirurgisch gehechte scherprandige huidklieving met complexe vorm bestaande uit driekwart ovaalvorm en een centraal benedenwaarts verlopend lijnvormig traject. De wondtrajecten meten (in volgorde tegen de wijzers van de klok in) circa 3 - 1,8 - 3,5 - 1.5 - 3,5 centimeter. Er zijn circa 25 blauwkleurige hechtdraden aangebracht.
Aspect en samenhang van letsels 1 tot en met 6 zijn zeer wel passend bij letsel door scherpe glasranden en -punten, zoals kan worden veroorzaakt door een slag met (een drink)glas tegen de linker wang waarbij een draaiende beweging werd uitgevoerd tijdens de impact. Van letsel 1 zal een blijvend zichtbaar litteken resteren.
Gelet op de aard van het letsel, het feit dat er medisch ingrijpen noodzakelijk was waarbij circa 25 hechtingen moesten worden aangebracht, alsmede het feit dat het letsel blijvend zichtbaar zal zijn en het letsel in het gezicht van het slachtoffer zit, is het door verdachte veroorzaakte letsel naar het oordeel van het hof aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft primair een beroep gedaan op noodweer. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte werd aangevallen door [slachtoffer 2] , die hem een nekklem omlegde. Verdachte heeft zich daartegen verdedigd.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor het slagen van een beroep op noodweer vereist de wet dat de verdedigingshandeling wordt geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of de onmiddellijke dreiging daarvan. Hierin ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Hoewel het gestelde handelen van [slachtoffer 2] op zich genomen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding oplevert waartegen een verdediging door verdachte gerechtvaardigd was, is naar het oordeel van het hof de reactie van verdachte daarop – het meermalen met een glas slaan tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] – gezien de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze plaats vond, niet geboden. Het gevaarzettend karakter van dit handelen als verdedigingsmiddel van verdachte staat naar het oordeel van het hof niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Daarmee is niet voldaan het proportionaliteitsvereiste zoals dat impliciet wordt vereist op grond van de wettelijke eis dat de verdedigingshandeling ‘geboden’ dient te zijn. Bovendien is het hof niet gebleken dat er voor verdachte geen andere, minder gewelddadige middelen waren om een einde te maken aan de gestelde wederrechtelijke aanranding, mede gezien de omstandigheid dat hij voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer reeds eerder door deze op gelijke wijze was vastgepakt, hetwelk uiteindelijk na een kortdurende worsteling eindigde in het loslaten van verdachte. Ook aan het vereiste van subsidiariteit is derhalve niet voldaan.
De voorliggende feiten en omstandigheden rechtvaardigen een beroep op noodweer niet. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Subsidiair, voor het geval het hof – evenals de rechtbank – die verdediging niet proportioneel zou achten, heeft de raadsman een beroep gegaan op noodweerexces. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdedigingshandeling van verdachte is ingegeven door paniek, vanwege het zuurstofgebrek dat verdachte ten gevolge van de bij hem door [slachtoffer 2] aangelegde nekklem had.
Het hof overweegt als volgt. Een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging op grond van art. 41, tweede lid, Sr (het zogenoemde noodweerexces) is niet strafbaar indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk ‘onmiddellijk gevolg’ sprake is geweest, komt betekenis toe aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4459, NJ 2008/312 en HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Ter beoordeling van dit verweer acht het hof de navolgende feiten en omstandigheden van belang. Uit de camerabeelden, de aangifte, diverse getuigenverklaringen en de verklaringen van verdachte, blijkt dat verdachte, reeds onder invloed van alcohol, plaatsnam aan de bar van het café, vervelend en provocerend bezig was en een agressieve houding had. Enkele minuten voorafgaand aan het ten laste gelegde incident haalt hij, na een ontstane woordenwisseling, uit naar [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] valt daardoor met barkruk en al achterover. [slachtoffer 2] pakt verdachte vervolgens beet in een nekklem om hem weg te trekken. Er ontstaat dan een worsteling. Verdachte valt op de grond en is vervolgens vrij om op te staan. [slachtoffer 2] wil verdachte een hand geven om hem te helpen met opstaan. Verdachte neemt die hand niet aan en staat vervolgens op. Er wordt kort over en weer gesproken. Dan haalt [slachtoffer 2] uit naar verdachte en pakt hij verdachte wederom vast in een nekklem. Verdachte pakt direct een glas vast. Daarmee slaat hij vervolgens vrijwel meteen tweemaal naar achteren, tegen het gezicht van [slachtoffer 2] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte al vanaf de eerste worsteling een agressieve houding had. Het hof acht het gezien de voorliggende feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden dat deze actie van verdachte het gevolg is van een ‘hevige’ gemoedsbeweging die door die aanranding is veroorzaakt, noch dat deze gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Verdachte was immers reeds eerder op gelijke wijze door het latere slachtoffer vastgepakt en weer losgelaten en bovendien grijpt verdachte vrijwel direct, nadat hij voor de tweede maal wordt vastgegrepen door [slachtoffer 2] , naar een glas op de bar. Er is derhalve sprake van een zeer kort tijdsbestek gelegen tussen het vastgrijpen door [slachtoffer 2] en de gedraging van verdachte.
Daarnaast stelt het hof dat – zo er al gesproken zou kunnen worden van een hevige gemoedsbeweging welke het onmiddellijk gevolg is geweest van de aanranding – in casu betekenis toekomt aan de mate waarin door de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden. Onder de genoemde omstandigheden kon van verdachte redelijkerwijs worden gevergd op een andere, minder ingrijpende wijze te reageren dan zoals door verdachte gedaan. Door na voor de tweede maal te zijn vastgepakt, met een glas meermalen in [slachtoffer 2] gezicht te slaan, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel oploopt, heeft verdachte dusdanig bijzonder gevaarzettend gehandeld en derhalve de grenzen van de noodzakelijke verdediging op zodanige wijze overschreden, dat deze reactie niet in een redelijke verhouding staat met de aard en de intensiteit van de bij de verdachte op dat moment mogelijk aanwezige hevige gemoedsbeweging, zodat in casu niet gesproken kan worden van een ‘onmiddellijk gevolg’ in de zin van art. 41 lid 2 Sr.
De voorliggende feiten en omstandigheden verontschuldigen het handelen van verdachte niet. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof heeft daarbij gelet op de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door [slachtoffer 2] meerdere malen in zijn gezicht te slaan met een glas. Verdachte deinst er niet voor terug om zwaar geweld tegen andere mensen te gebruiken en heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen van zijn handelen. Met zijn handelen heeft verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. [slachtoffer 2] heeft hieraan een blijvend litteken in zijn gezicht overgehouden. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 augustus 2018 reeds eerder – meerdere malen – onherroepelijk is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een dergelijk feit te begaan.
Alles overziende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 11.052,74. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.378,15, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 primair, 3 subsidiair, 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. N. van der Laan, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.C.M. van Keulen, griffier,
en op 26 oktober 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. van der Laan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.