3.1In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende (gedeeltelijk reeds door de kantonrechter vastgestelde) feiten.
3.1.1[appellant] is met ingang van 1 maart 2013 bij [geïntimeerde] in dienst getreden in de functie van productiemedewerker. Zijn salaris bedroeg € 1.837,48 bruto per maand. De overeenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd. Deze was op 28 februari 2014 verstreken. De overeenkomst is niet verlengd.
3.1.2Op 12 maart 2013 heeft [appellant] zich ziek gemeld. De bedrijfsarts was van oordeel dat hij 40 uur per week in aangepast werk kon werken. Hij was het met dit advies niet eens. De bedrijfsarts heeft na overleg met de behandelaar het advies gehandhaafd.
3.1.3.Nadat [geïntimeerde] bij brief van 4 april 2013 aan [appellant] liet weten een beroep op opschorting van loonbetaling te doen aangezien hij niet overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts op arbeidstherapeutische basis zijn werkzaamheden hervatte, deelde de bedrijfsarts bij brief van 11 april 2013 aan [geïntimeerde] onder meer het volgende mee:
“
Medewerker is hervat in aangepast werk, maar heeft dit weer onderbroken. Ik begrijp dat werk werd aangeboden waarin medewerker solistisch kon handelen, geen sprake was van tempodruk en medewerker te allen tijde werkzaamheden kon onderbreken.
Medewerker ervaart toegenomen klachten. Medewerker is meer beperkt op het gebied van sociaal functioneren op dit moment. Hij is beperkt t.a.v. het uiten van de eigen gevoelens en het hanteren van andermans emoties. Hiertoe is hij beperkt in de interactie met anderen. Beperkingen op het gebied van persoonlijk functioneren persisteren. Medewerker is heden niet belastbaar voor het werken onder tijdsdruk (o.a. een gevolg van de beperkte duur waarover hij intensief kan concentreren), hij is beperkt t.a.v. stresshantering en in het flexibel inspelen op ad hoc opdrachten tussendoor.
Medewerker wordt belastbaar geacht voor aangepast werk, rekening houdend met bovengenoemde beperkingen, waarbij hij een eigen werktempo kan hanteren (geen deadlines gelden) en werkzaamheden zonodig kan onderbreken en de werkplek kan verlaten (medewerker maakt dan graag de gang naar buiten; ik kan dit onderschrijven). Medewerker is aangewezen op afgebakende opdrachten welke volgens bekende werkwijze worden uitgevoerd. Heldere aansturing en feedback zijn van belang.
Een ‘rustige’ werkplek wordt geadviseerd waarbij geen sprake is van interactie met anderen.
Gezien het verloop de afgelopen weken, wordt geadviseerd werkbelasting te reduceren tot 4 uur per dag.”
3.1.4Op 25 april 2013 adviseerde de bedrijfsarts vanaf de daaropvolgende week het eigen werk voor 4 uur per dag te hervatten en 4 uur per dag aangepast werk te doen.
3.1.5Op 17 mei 2013 meldde [appellant] zich opnieuw ziek. De bedrijfsarts adviseerde de werkuren de volgende 2 weken terug te brengen naar 4 uur per dag eigen werk.
3.1.6.Op 6 juni 2013 zag de bedrijfsarts geen beperkingen voor een opbouw in werkuren naar volledig herstel. Wel adviseerde zij [appellant] de mogelijkheid te geven een aangepast werktempo te hanteren.
3.1.7Op 7 juni 2013 melde [appellant] zich opnieuw ziek waarna de bedrijfsarts haar advies handhaafde.
Op 12 juni 2013 hervatte [appellant] het werk voor 4 uur per dag.
3.1.8Op 28 juni 2013 bracht de bedrijfsarts een probleemanalyse uit waarin zij adviseerde de werkbelasting van 4 uur per dag in aangepast werk zonder tempo druk te continueren.
3.1.9In de periode van 15 juli tot 11 augustus 2013 was er een vakantiesluiting van [geïntimeerde] en zijn er geen werkzaamheden verricht.
3.1.10Op 26 juli 2013 adviseerde de bedrijfsarts [appellant] om na zijn vakantieverlof (twee weken daarna) te hervatten in aangepast werk, zonder tempodruk, voor 8 uur per dag en 5 dagen per week.
3.1.11Op 16 augustus 2013 meldde [appellant] zich ziek. Op 20 augustus 2013 startte hij weer met werken maar meldde zich na 2,5 uur opnieuw ziek. Op 29 augustus 2013 berichtte de bedrijfsarts geen reden te hebben het eerder gegeven advies te herzien.
3.1.12Op 3 september 2013 hervatte [appellant] zijn werk op basis van 8 uur per week.
Op 10 september 2013 meldde hij zich opnieuw ziek.
3.1.13Bij brief van 13 september 2013 heeft [geïntimeerde] [appellant] laten weten dat de salarisbetaling zou worden opgeschort in afwachting van een door [appellant] aan te vragen second opinion. [geïntimeerde] was van mening dat [appellant] niet meewerkte aan zijn re-integratie.
3.1.14[appellant] heeft op 23 september 2013 een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd. Het UWV heeft dit onderzoek niet kunnen behandelen omdat [appellant] niet reageerde op berichten van het UWV.
3.1.15Op 24 september 2013 bezocht [appellant] het verzuimspreekuur van de bedrijfsarts, die vervolgens berichtte dat zij tot op dat moment geen informatie van de behandelaar van [appellant] had ontvangen die maakte dat zij haar belastbaarheidsadvies diende te herzien. Zij heeft [appellant] verwezen naar een medisch diagnosticus voor aanvullend onderzoek. Zij adviseerde [geïntimeerde] tot die tijd werkzaamheden aan te bieden zonder enige tempodruk, waarin [appellant] solistisch kon handelen en te allen tijde kon onderbreken. Zij adviseerde afgebakende werkopdrachten welke volgens bekende werkwijze worden uitgevoerd zonder ad hoc opdrachten tussendoor.
3.1.16Na bezoek aan het verzuimspreekuur door [appellant] op 24 oktober 2013, handhaafde de bedrijfsarts haar advies van 24 september 2013. [appellant] heeft op 25 oktober 2013 3 uur gewerkt en zich toen opnieuw ziek gemeld.
3.1.17Op 21 november 2013 achtte de bedrijfsarts [appellant] , nadat deze haar spreekuur had bezocht, belastbaar voor eigen werk. Op 22 november is [appellant] om 8 uur gestart met aangepaste werkzaamheden. Hij is diezelfde morgen om 11.20 uur naar huis gegaan.
3.1.18Bij dagvaarding van 14 november 2013 heeft [appellant] [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 december 2013. [appellant] stelde zich op het standpunt dat [geïntimeerde] ten onrechte was overgegaan tot opschorting van zijn loonbetaling. Hij vorderde betaling van salaris vanaf 13 september 2013.
Bij vonnis van 16 december 2013 heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten.
3.1.19Op 15 januari 2014 heeft de heer [psycholoog] , psycholoog verbonden aan [instelling] , aan de gemachtigde van [appellant] een rapport uitgebracht over de (psychische) problemen van [appellant] . De gemachtigde van [appellant] heeft dit rapport op 26 mei 2014 aan de gemachtigde van [geïntimeerde] toegezonden, tezamen met stukken waaruit blijkt dat [appellant] van 21 februari 2014 tot 4 maart 2014 in Spanje in een ziekenhuis was opgenomen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] , kort gezegd,
- primair [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het aan [appellant] toekomende salaris vanaf 13 september 2013 en
- subsidiair [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van het aan [appellant] toekomende salaris vanaf 22 november 2013;
zowel primair als subsidiair met veroordeling in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort gezegd, ten grondslag gelegd, dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7:629 BW gehouden is het salaris van [appellant] door te betalen.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het tussenvonnis van 17 maart 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.2.5Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van [appellant] afgewezen, kort gezegd omdat de in artikel 7:629a BW bedoelde verklaring niet is overgelegd, en is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.