Uitspraak
gevestigd te [vestigingsplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) [verweerder] werkt sinds 20 augustus 2012 op grond van een arbeidsovereenkomst bij [eiseres], laatstelijk voor 40 uren per week in de functie van technisch medewerker.
- ii) Op 23 januari 2015 is [verweerder] in dienst van [eiseres] op het terrein van een zusterbedrijf van [eiseres] een bedrijfsongeval overkomen waarbij een heftruck hem van achteren aanreed, waarna hij viel en de heftruck over zijn voeten reed. De aansprakelijkheidsverzekering van dat zusterbedrijf heeft aansprakelijkheid daarvoor erkend en wikkelt de schade af.
- iii) Naar aanleiding van een op 23 maart 2015 door een arbeidsinspecteur opgemaakt boeterapport stelde de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij tot [eiseres] gerichte beschikking van 1 december 2015 vast dat bij het arbeidsongeval op 23 januari 2015 sprake was van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving, maar dat [eiseres] geen verwijt treft en dat zij geen bestuurlijke boete krijgt opgelegd.
- iv) Na het arbeidsongeval is [verweerder] niet meer op het werk verschenen. Volgens [verweerder] heeft hij door het ongeval ernstig letsel opgelopen aan beide enkels en kampt hij bovendien met een posttraumatische stress-stoornis.
- v) Met ingang van 18 januari 2016 heeft [eiseres] de loonbetaling stopgezet.
De kortgedingrechter kan de werknemer op de voet van art. 22 Rv bevelen die deskundigenverklaring te doen opstellen en over te leggen, dan wel op de voet van art. 194 Rv zelf een deskundigenbericht gelasten. Een en ander strookt met de vermelding in de memorie van toelichting dat de rechter die over een spoedvoorziening oordeelt, niet verplicht is de werknemer eerst naar de second opinion te verwijzen, maar dat het hem evenmin verboden is.
4.Beslissing
14 september 2018.