ECLI:NL:HR:2016:198

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
14/04910
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 februari 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen Medline Hardenberg B.V. De zaak betreft een vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte op basis van artikel 7:629 BW. [eiseres] had een arbeidsovereenkomst met Medline en vorderde betaling van haar loon over de periode van mei 2012 tot en met 12 mei 2013, na een ongeluk op 25 maart 2012. De kantonrechter verklaarde [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk, omdat de inleidende dagvaarding niet voldeed aan de eisen van de wet. Dit oordeel werd in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigd, waarbij [eiseres] ook werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

In cassatie heeft de Hoge Raad de klachten van [eiseres] beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de veroordeling in de proceskosten niet terecht was, omdat het hof niet had aangetoond dat [eiseres] kennelijk onredelijk gebruik had gemaakt van procesrecht. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof voor zover het [eiseres] in de proceskosten had veroordeeld en compenseerde de kosten van het geding in hoger beroep, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Tevens werd Medline veroordeeld in de kosten van het cassatieberoep, die aan de zijde van [eiseres] waren begroot op € 493,80 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

5 februari 2016
Eerste Kamer
14/04910
LZ/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier,
t e g e n
MEDLINE HARDENBERG B.V.,
gevestigd te Hardenberg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en Medline.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 635832 CV 12-6413 van de kantonrechter te Zwolle van 22 januari 2013 en 21 mei 2013;
b. het arrest in de zaak 200.130.118/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2014.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Medline heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2014 doch uitsluitend op het punt van de proceskostenveroordeling en tot afdoening door de Hoge Raad zelf.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 19 november 2015 op die conclusie gereageerd. De advocaat van Medline heeft dat gedaan bij brief van 20 november 2015.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres] had sinds 4 januari 2007 een arbeidsovereenkomst met Medline Nederland B.V., welke arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2010 met instemming van [eiseres] is overgenomen door Medline. Medline exploiteert een tandartspraktijk in Hardenberg.
(ii) [eiseres] heeft op 25 maart 2012 een ongeluk gehad. Zij ontvangt sindsdien
Krankengeldnaar Duits recht voor vijftien uur per week. Zij is niet meer op haar werk in Hardenberg verschenen, afgezien van tweemaal vier uren op respectievelijk 29 en 30 mei 2012.
3.2.1
In dit geding vordert [eiseres], na eisvermeerdering in hoger beroep, dat Medline wordt veroordeeld tot betaling van het haar nog toekomende loon over de periode van mei 2012 tot en met 12 mei 2013, alsmede tot betaling van de wettelijke verhoging van 50%.
3.2.2
De kantonrechter heeft [eiseres] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat de inleidende dagvaarding zeer summier was en niet voldeed aan de daaraan op grond van art. 21 in verbinding met art. 111 Rv te stellen eisen, en dat [eiseres] ook nadien geen gebruik heeft gemaakt van de geboden mogelijkheid haar fouten te herstellen, terwijl zij bovendien het bepaalde in art. 7:629a BW niet heeft nageleefd.
3.2.3
[eiseres] heeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen het oordeel dat zij het bepaalde in art. 7:629a BW niet heeft nageleefd. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep bekrachtigd en [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het heeft daartoe onder meer overwogen:
“6.4 Het hof stelt vast dat tegen het op de artikelen 21 juncto 111 Rv gebaseerde oordeel geen grief is ontwikkeld, zodat het hof van de juistheid van dat oordeel heeft uit te gaan. Alhoewel het hoger beroep er ook toe dient om in eerste aanleg gemaakte fouten en omissies te herstellen, moet het hof vaststellen dat [eiseres] zelfs niet de moeite heeft genomen in hoger beroep alsnog (tijdig) aan de in bedoelde artikelen neergelegde verplichtingen te voldoen.
(…)
Slotsom
Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [eiseres], als de in het ongelijk te stellen partij, in de kosten van het geding in hoger beroep (…).”
3.3
De in de onderdelen 1-3 geformuleerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1
Onderdeel 4 is gericht tegen de veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van Medline in hoger beroep. Het onderdeel betoogt dat het hof heeft miskend dat op de voet van art. 7:629a lid 6 BW de werknemer bij een vordering tot betaling van loon als bedoeld in art. 7:629 BW slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in art. 237 Rv kan worden veroordeeld in het geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht, althans dat het hof zijn oordeel dat daarvan sprake is niet heeft gemotiveerd.
3.4.2
Art. 7:629a lid 6 BW bepaalt dat de werknemer ter zake van een vordering als bedoeld in het eerste lid (een vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte op de voet van art. 7:629 BW) slechts in de kosten van de werkgever als bedoeld in art. 237 Rv wordt veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. De bepaling stemt overeen met art. 8:75 lid 1 Awb, dat voor de invoering van de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (Stb. 1996/134) van toepassing was op procedures krachtens de Ziektewet.
Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot art. 7:629a BW en de voorloper daarvan, art. 7A:1638ca (oud) BW, blijkt dat de bepaling ertoe strekt veilig te stellen dat de overgang van het publieke naar een privaat stelsel niet tot financiële drempels leidt, die de werknemer ervan kunnen weerhouden zijn recht op loondoorbetaling zo nodig voor de rechter af te dwingen (Kamerstukken II 1995-1996, 24 439, nr. 3, p. 65). Voorts blijkt uit die parlementaire geschiedenis dat de wetgever met de invoering van art. 7:629a lid 6 BW beoogt ‘dat de werknemer, behoudens misbruik van procesrecht, niet in de proceskosten wordt veroordeeld’ (Kamerstukken II 1995-1996, 24 439, nr. 3, p. 14).
3.4.3
Het hof heeft de veroordeling van [eiseres] in de kosten van Medline niet anders gemotiveerd dan door [eiseres] aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Het enkele door [eiseres] ook in hoger beroep niet voldoende onderbouwen van haar vordering kan echter niet als kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht in de hiervoor in 3.4.2 bedoelde zin worden aangemerkt. Het onderdeel is dus terecht voorgesteld.
3.4.4
Nu uit de stukken ook geen andere omstandigheden blijken die kunnen leiden tot het oordeel dat [eiseres] kennelijk onredelijk gebruik heeft gemaakt van het procesrecht, zal de Hoge Raad zelf de zaak afdoen, door de kosten van het hoger beroep te compenseren.
3.5
Medline verzoekt in haar reactie op de conclusie van de Advocaat-Generaal om de kosten van het cassatieberoep te compenseren. Nu Medline in de feitelijke instanties aanspraak heeft gemaakt op een kostenveroordeling ten laste van [eiseres] en de dienovereenkomstige beslissing van het hof in cassatie heeft verdedigd, ziet de Hoge Raad daartoe evenwel geen aanleiding.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 juni 2014 voor zover [eiseres] daarbij is veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep aan de zijde van Medline;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
veroordeelt Medline in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 493,80 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
5 februari 2016.