ECLI:NL:GHSHE:2018:4327

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
17/00641
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legesheffing in verband met omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin een aanslag leges is opgelegd voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de (ver)bouw van een distributiecentrum. De aanslag, gedateerd op 1 oktober 2015, bedraagt € 228.793,47 en is gebaseerd op bouwkosten die zijn vastgesteld volgens de Tarieventabel van de gemeente Tilburg. Belanghebbende betwist de hoogte van de aanslag en stelt dat de leges niet correct zijn berekend, omdat de normbedragen in de Tarieventabel niet aansluiten bij de werkelijke bouwkosten van € 4.890.554. Het Hof oordeelt dat de gemeente de vrijheid heeft om de bouwkosten te definiëren en dat de Tarieventabel niet in strijd is met de wet of algemene rechtsbeginselen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is genomen op 18 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00641
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 juli 2017, nummer BRE 16/657 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag leges.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 1 oktober 2015 een aanslag leges opgelegd ter zake van de aanvraag voor een omgevingsvergunning van € 228.793,47 (hierna: de aanslag). Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 501.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 27 september 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , verbonden aan [B] te [C] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Heffingsambtenaar, [D] .
1.5.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 22 juli 2015 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van een distributiecentrum aan de [adres] 4 te [vestigingsplaats] . De aanvraag is geregistreerd onder het nummer [nummer] . De omgevingsvergunning is bij collegebesluit van 25 september 2015 aan belanghebbende verleend. De werkelijke bouwkosten bedragen (voor bedrijfsgebouw van 19.414 m2 en kantoorgedeelte van 560 m2) € 4.890.554, exclusief BTW.
2.2.
Ten tijde van het indienen van de aanvraag gold in de gemeente Tilburg de Verordening op de heffing en invordering van leges 2015-1 (hierna: de Verordening).
Daarin is voor zover hier van belang het volgende bepaald:
“Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven voor:
a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b. (…);
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, (…), dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
(…)
Artikel 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.”
2.3.
In de tarieventabel behorende bij de Verordening (hierna: de Tarieventabel) wordt in Hoofdstuk 8, “Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning” het volgende bepaald:
“8.1.1.2
Bouwkosten:
De bouwkosten, exclusief BTW, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend op basis van de tabel “Grondslag legesberekening”. Indien de tabel niet voorziet in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten, op basis waarvan de leges worden vastgesteld, worden berekend met gebruikmaking van de meest recente uitgave “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” of het elektronische equivalent daarvan, zoals die worden uitgegeven door Sdu Uitgevers bv. Indien zowel de tabel als de “Taxatieboekjes (Her)Bouwkosten” inclusief de elektronische equivalent, niet voorzien in het type bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd, zullen de bouwkosten door de aanvrager middels een open begroting aannemelijk moeten worden gemaakt.
(…)
8.3.1.1. Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief:
(….)
8.3.1.1.6 Indien de bouwkosten € 5.000.000,00 of meer bedragen: € 141.690,00
vermeerderd met: 2,61%
van de bouwkosten minus € 5.000.000,00 met een maximum van: € 655.000,00
(….).”.
2.4.
In de Tabel Grondslag legesberekening behorende bij de tarieventabel (hierna: de Tabel) is in Hoofdstuk 3, ‘Bedrijfspanden’ in onderdeel 3.6 het volgende bepaald:
“3.6 Distributiecentrum € 417 per m².”.
2.5.
Met dagtekening 1 oktober 2015 is de onderhavige aanslag leges van in totaal
€ 228.793,47 aan belanghebbende opgelegd, bestaande uit € 228.581,02 voor de bouwactiviteiten en € 212,45 voor de binnenplanse afwijking. De bouwkosten die ten grondslag liggen aan het bedrag voor de leges bouwactiviteiten is op basis van de Tabel bepaald op € 8.329.158 berekend naar een prijs van € 417 per m² en een oppervlak van 19.974 m² (verschil tussen bestaande situatie van 21.259 m² en de nieuwe situatie van
41.233 m².

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag leges naar het juiste bedrag is opgelegd met gebruikmaking van de Tabel.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Belanghebbende heeft ter zitting zijn grief over schending van de opbrengstlimiet laten varen.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en, primair, tot vernietiging van de aanslag, subsidiair tot vermindering van de aanslag naar een bedrag berekend uitgaande van de werkelijke bouwkosten van € 4.890.554 (exclusief BTW). De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende stelt onder verwijzing naar onder meer uitspraken van de Hoge Raad van 6 november 1996, nr. 31254, ECLI:NL:HR:1996:AA1737 en het Hof van 13 juni 2014, nr. 13/00575, ECLI:NL:GHSHE:2014:1771, dat het normbedrag aan bouwkosten van € 417 per m² dat volgens de Tabel voor distributiecentra geldt, meer dan 25% afwijkt van de werkelijke bouwkosten. Omdat dit een te grote afwijking is van de prijs in het economische verkeer kan het normbedrag niet worden gehanteerd bij de legesberekening, aldus belanghebbende.
Verder betoogt belanghebbende dat in de Tabel zou moeten worden gedifferentieerd al naar gelang de grootte van het te bouwen distributiecentrum, en/of het nieuwbouw of verbouw van een bestaand bouwwerk betreft. Ten slotte stelt belanghebbende dat het bedrag van € 417 per m² niet is onderbouwd met marktgegevens. Gelet op het voorgaande leidt toepassing van het normbedrag volgens de Tabel tot een onredelijke en willekeurige heffing en dient, primair, de Tabel jegens belanghebbende onverbindend te worden verklaard, aldus belanghebbende.
4.2.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, nr. 16/05127, ECLI:NL:HR:2017:1174, staat het de gemeente vrij de bouwsom te definiëren zoals in 8.1.1.2 is neergelegd en te baseren op de Tabel. In genoemd arrest is het volgende beslist:
“2.3.2. Bij de behandeling van het middel wordt vooropgesteld dat de wetgever aan gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing (zie de onderdelen 4.11 tot en met 4.17 van de conclusie van de Advocaat-Generaal). Voor de heffing van leges mogen de gemeenten daarom het tarief afhankelijk maken van de bouwsom, maar ook een andere wijze van bepaling van het tarief is toegestaan. Voor onverbindendverklaring is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel (vgl. HR 14 augustus 2009, nr. 43120, ECLI:NL:HR:2009:BI1943, BNB 2009/276).”
4.3.
De aanslag is gebaseerd op een bedrag aan bouwkosten van € 8.329.158. Dat de werkelijke bouwkosten € 4.890.554 bedragen kan niet tot de conclusie leiden dat de Tabel jegens belanghebbende onverbindend zou zijn. Het behoort immers tot de vrijheid van de gemeente de heffing te baseren op een andere maatstaf dan de werkelijke kosten. Verder is de afwijking van de volgens de Tabel berekende bouwkosten ten opzichte van de werkelijke bouwkosten niet zodanig dat hierdoor de heffing onredelijk of willekeurig wordt. Afgezet tegen de berekende bouwkosten volgens de Tabel bedraagt de aanslag 2,7% van die bouwkosten, en afgezet tegen de werkelijke bouwkosten bedraagt de aanslag 4,7% van die werkelijke bouwkosten, hetgeen geen onredelijke of willekeurige heffing is. Dat belanghebbende een heffing voorstaat op basis van gedifferentieerde normbedragen zoals in 4.1 bedoeld, kan evenmin tot de conclusie leiden dat de Tabel jegens belanghebbende onverbindend zou zijn, omdat het eveneens tot de vrijheid van de gemeente behoort om het normbedrag niet te differentiëren.
4.4.
Ten aanzien van de onderbouwing van het normbedrag van € 417 per m² heeft de Heffingsambtenaar gesteld dat bij de invoering van de Tabel per 2013 gegevens zijn
ontleend aan de Taxatieboekjes (Her)bouwkosten van SDU Uitgevers B.V. en cijfers van het CBS. De tot de gedingstukken behorende tabel ‘Distributiecentrum’ uit het Taxatieboekje (Her)bouwkosten Bedrijfspanden vermeldt voor 2015 bedragen per m² tussen € 405 bij een oppervlakte van 22.500 m² en € 443 bij een oppervlakte van 8.400 m². Verder heeft de Heffingsambtenaar onweersproken gesteld dat de tabel in het Taxatieboekje jaarlijks door de gemeenteraad wordt beoordeeld. Het voorgaande acht het Hof een voldoende onderbouwing voor het forfaitaire bedrag aan bouwkosten van € 417 per m². Het forfaitaire bedrag sluit ook voldoende aan bij de werkelijke bouwkosten van een gemiddeld distributiecentrum gelet op de bedragen uit het Taxatieboekje van minimaal € 405 en maximaal € 443 per m². Dat het bedrag van € 417 per m² (rechtstreeks) met marktgegevens onderbouwd moet kunnen worden, zoals belanghebbende betoogt, is een te verstrekkende eis gelet op het in 4.2 aangehaalde arrest van de Hoge Raad.
4.5.
Aan het in 4.4 gegeven oordeel doet niet af dat niet inzichtelijk is welke
marktgegevens aan de cijfers zoals opgenomen in het Taxatieboekje ten grondslag liggen. (vgl. uitspraak van het Hof van 19 mei 2017, 15/01259, ECLI:NL:GHSHE:2017:2220). Hetzelfde geldt ten aanzien van de omstandigheid dat de aan het Taxatieboekje ontleende gegevens in de Tabel niet zijn gecorrigeerd voor regio- invloeden, omgevingsfactoren en aard van de fundering. Belanghebbendes andersluidende standpunten worden door het Hof niet gevolgd.
4.6.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat de tariefstelling alsmede de bepaling van de bouwkosten volgens het in de Tabel vermelde forfaitaire bedrag, past binnen de aan de gemeentelijke wetgever toekomende vrijheid. Van een regeling die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel is geen sprake.
4.7.
De uitspraken waar belanghebbende naar verwijst brengen het Hof niet tot een ander oordeel. Het aangehaalde arrest van de Hoge Raad ECLI:NL:HR:1996:AA1737 betrof een andere heffingsgrondslag, namelijk de forfaitair vastgestelde verblijfsduur in het kader van de watertoeristenbelasting en is gewezen onder de oude Gemeentewet. Met de Heffingsambtenaar is het Hof van oordeel dat hetgeen in de overige door belanghebbende aangehaalde uitspraken onder 'bouwkosten' wordt verstaan, afwijkt van de omschrijving van 'Bouwkosten' in onderdeel 8.1.1.2 van de Tarieventabel, die voor de onderhavige zaak heeft te gelden. Ook de omstandigheid dat de gemachtigde van belanghebbende meer zaken in behandeling heeft waarbij de werkelijke kosten afwijken van de bouwkosten volgens de Tabel maakt het oordeel van het Hof niet anders.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 18 oktober 2018 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, A.J. Kromhout en P.C. van der Vegt, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.